3 AUGUSTUS 1936. Mijne Heeren. 389 Alvorens mij rechtstreeks tot U, Leden van den Raad, te richten, past het mij hier openlijk mijn eerbiedigen dank uit te spreken aan Hare Majesteit de Koningin voor mijn benoeming tot burgemeester van deze stad. Tevens betuig ik mijn dank aan hen, die mij voor dit ambt hebben voor gedragen. Mijne Heeren, met vreugde aanvaard ik mijn nieuwe be trekking. Breda is voor mij geen vreemde plaats. Gedurende vele jaren heb ik er mijn werk gehad en gedurende het grootste gedeelte van dien tijd had ik er mijn woonplaats. Vooral als bestuurslid van verschillende vereenigingen kreeg ik contact met vele bewoners van deze stad, waardoor ik den geest van de bevolking heb leeren 'waardeeren. Als officier kwam ik in aanraking met de Bredanaars, die in het leger dienden en die over het algemeen plichtsgetrouwe, goed bruikbare soldaten bleken te zijn. Als woonplaats heb ik de vriendelijke stad met haar mooie omgeving steeds op prijs gesteld. Dat ik hier gaarne met U voor het welzijn van de Ge meente kom werken, vindt zijn voornaamste reden in de omstandigheid, dat Breda een stad is, die leeft, een stad, waar vruchtbare arbeid kan worden verricht. De veranderingen, die Breda gedurende de laatste jaren heeft ondergaan, leggen overtuigende bewijzen van groei kracht af. Dit wil intusschen nog niet zeggen, dat de toe stand van Breda rooskleurig is. De economische wereldcrisis, die zich in Nederland in hooge mate doet gevoelen, heeft Breda zeker niet gespaard. De nijverheid heeft groote moeite om het hoofd boven water te houden. De plattelandsbevol king uit de omgeving, die in vele opzichten op de stad is georiënteerd, ziet den landbouw en den tuinbouw kwijnen. De werkloosheid is groot. De neringdoenden zagen hun zaken, hoe langer hoe meer achteruitgaan. Voor zoover ik tot nu heb kunnen vaststellen, heeft men

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 389