3 AUGUSTUS 1936. lAi 391
moedigend is, zijn de hierboven genoemde omstandigheden
van dien aard, dat ik mijn arbeid met groote opgewektheid
ter hand neem.
De bewijzen van sympathie, die ik reeds van vele zijden
mocht ontvangen en vooral ook de hartelijkheid, waarmede
Wethouder Van Buitenen mij namens Uw Raad welkom
heette, zijn voor mij van veel gewicht. Ik ben ervan over
tuigd, dat slechts door wederzijdsch vertrouwen en door
een goede verstandhouding tusschen U en mij het welzijn
van de stad ten volle kan ,worden bevorderd. Te dien
aanzien heb ik ervaring opgedaan, die naar ik hoop
van nut zal zijn. Met de omvangrijke taak, die het bestuur
van een belangrijke gemeente als Breda heeft, ben ik nog
niet vertrouwd. U kunt er echter op rekenen, dat ik mij
ten volle zal geven voor mijn werk.
Hiervóór zette ik U uiteen, dat Breda voor mij niet on
bekend is. Dit wil echter niet zeggen, dat ik op de hoogte
ben van hetgeen voor de verdere ontwikkeling van de stad
noodig is. Wel weet ik, dat verschillende vraagstukken de
aandacht eischen. Een der voornaamste is dat van het finan
cieel evenwicht, dat in verband met de andere moet worden
bekeken. Zoolang de crisismaatregelen hun zware eischen
stellen, zullen de financiën zorg blijven baren. Toch zullen
intusschen o.a. het vraagstuk van het verkeer zoowel
in de stad als ten behoeve van de verbinding met groote
verkeersaderen het vraagstuk van een goede oplossing
van de grenzen der stad, dat van den waterafvoer en dat
van een nauwe samenwerking met aangrenzende gemeenten,
met het oog op vreemdelingenbezoek, niet mogen blijven
rusten.
Gebruik makend van de ontevredenheid, die in tijden van
laag-conjunctuur gemakkelijk tegen bestaande instellingen
ontstaat, trachten in sommige landen de communisten, met
buitenlandschen steun, in korten tijd de beginselen, waarop
het gezin en de staat zijn gegrondvest, omver te werpen.
Ofschoon de bevolking van Breda in het algemeen niet