26 AUGUSTUS 1936. 411 het overleg, dat Vrijdag in Zwolle plaats heeft. Spr. en zijn fractiegenooten zullen ten slotte gaarne vernemen, of van den uitstel-maatregel alhier bericht is ingekomen. De heer KROONE brengt dank aan het College van Burgemeester en Wethouders voor het zich wenden tot den Minister. Spr. is ook van oordeel, dat de steunregeling niet meer in ongunstigen zin veranderd mag 'Worden. Hij heeft met genoegen gezien, dat Burgemeester en Wethouders hiervan eveneens overtuigd zijn. Uit het aan den Raad overgelegd afschrift blijkt, dat Burgemeester en Wethouders verzocht hebben gaarne hun brief te willen toelichten. Spr. vindt, dat het beter ware geweest om te vragen, wanneer het College ontvangen kon worden. Hij vraagt, of het niet mogelijk is dit alsnog te verzoeken. Spr. vestigt de aandacht erop, dat er gezegd wordt, dat bemand, die na een periode van 4 jaar minder dan 26 weken gewerkt heeft, ten opzichte van de steunregeling niet meer geacht wordt te behooren tot het beroep, dat hij eertijds uitoefende. Heeft echter zoo iemand nadien in 52 aaneengesloten weken weder 26 weken gewerkt, dan kan hij na afloop van die 26 weken worden beschouwd te behooren tot het beroep, waarin hij dien tijd in hoofdzaak werkte, en kan het daarin verdiende, even tueel hooger loon, bij de steunberekening in aanmerking- worden genomen. Dit acht Spr. in de practijk bijna een onmogelijkheid. Een feit is, dat hiervan heel weinig men- schen zullen kunnen profiteeren, omdat het zoo goed als tot de onmogelijkheden behoort, dat iemand in 52 weken, als deze aaneengesloten moeten zijn, 26 weken kan werken. Bij deze clausule komt men zoo goed als nooit meer in aanmerking voor uitkeering naar hoogere loonen. Spr. wil hierop bijzonder de aandacht van den Minister gevestigd zien en verzoekt hiervoor een mildere bepaling te bepleiten. Ten aanzien van punt 4 van het schrijven van Burge meester en Wethouders vraagt Spr., of dit geen wassen neus is, omdat de jeugdige steuntrekkenden meest kostgangers zijn. In slechts enkele gevallen zal men van het te dier

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 411