422
26 AUGUSTUS 1936.
gebruikt werd als opslagplaats van hout. Het Gemeentebe
stuur is op zijn rechten blijven staan om een ruilobject in
handei te hebben tegen den tijd dat er eventueel een weg
zou komen.
De omstandigheden zijn van dien aard, dat het niet mo
gelijk is een weg aan te leggen. De toestand is zóó, dat
het Dijkje tot last is van den N.C.B. e.a. en ook1 van de
Gemeente, met het oog op het politie-toezicht. Nu belang-
hebbenden met elkaar zijn gaan praten over een oplossing,
meenen Burgemeester en Wethouders geen moeilijkheden in
den weg te moeten leggen. Hier is geen sprake van een
servituut. De belaste eigendom behoort aan Mol, maar
daarop rust de last van openbaren weg. Wat is er nu tegen
om aan het verzoek te voldoen? De reden, waarom Burge
meester en Wethouders met dit voorstel komen, is gelegen
in het feit, dat Breda niets meer aan den weg heeft en dezen
wil opruimen. Er zal worden gezorgd, dat de bewoners be
hoorlijk worden behandeld.
Aangaande het bezwaar van den heer E 1 i c h merkt Spr.
op, dat het waarschijnlijk gaat over het bouwen aan dood-
loopende straten. Spr. gelooft, dat het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders niet in strijd is met de Bouwver
ordening, nu het betreft een straat, die toch niet meer
wordt gebruikt. De industrie heeft er ongemak van en de
Gemeente in verband met het politietoezicht.
De heer ELICH zegt, dat de heer Van M i e r 1 o hem
niet goed heeft begrepen. Men kan wel den geheelen weg
aan' het verkeer onttrekken, maar geen gedeelten ervan.
Nu gaat men twee doodloopende straten maken.
Wethouder VAN MIERLO wijst er op, dat in de Bouw
verordening staat, dat het verboden is te bouwen aan stra
ten, die doodloopen. Wanneer de weg aan het openbaar
verkeer is onttrokken, dan kan er niet meer aan gebouwd
worden.