12 FEBRUARI 1936.
49
vele
27 September j.L, tot heffing van rechten voor diensten der
Gemeente-Reiniging.
De VOORZITTER stelt voor, deze beide stukken voor ken
nisgeving aan te nemen.
Daartoe wordt besloten.
5. Schrijven van Burgemeester en Wethouders, houdende
mededeeling, dat K. F. van Brink afziet van het doen
droogleggen en uitdiepen van zijn zwemkom in den Boei-
meerpolder, uit te voeren in werkverschaffing, waartoe bij
raadsbesluit van 18 Maart 1935 was besloten.
De heer COHEN zegt, dat eertijds besloten is deze zwem
kom uit te diepen; thans wordt voorgesteld daarvan onthef
fing te verleenen. Hij stelt er prijs op, het door Van Brink
ingezonden schrijven te lezen, ten einde diens motieven te
weten te komen. In afwachting hiervan stelt hij voor, de af
doening van dit schrijven aan te houden.
De VOORZITTER zegt, dat voor zoover hem bekend
geen bepaalde motieven door Van Brink zijn genoemd.
Z.i. zijn er ook geen motieven van noode. De heer Van
Brink is volkomen vrij van de uitvoering van het werk af
te zien; hierdoor vervalt de medewerking van de Gemeente.
De heer COHEN zegt, dat het hem om de motieven gaat,
waarom de heer Van Brink van dit werk afziet. Spr.
meent, dat kennisneming van die motieven tot de bevoegdheid
van den Raad behoort. Men moet z.i. niet vergeten, dat er
een gelegenheid voor werkverschaffing mede gemoeid is.
De VOORZITTER zegt, dat de heer Cohen zich op een
verkeerd standpunt stelt. De Raad heeft den heer Van
Brink geen ontheffing of andere gunst te bewijzen. Destijds
heeft hij de medewerking van den Raad ingeroepen voor de