504 6 NOVEMBER 1936.
voor de Bredasche leerlingen van het R.K. Meisjes-Lyceum
te Roosendaal subsidie zou moeten worden gegeven.
Spr. gelooft, dat het standpunt van Burgemeester en Wet
houders door den Raad zal worden gedeeld. Zij meenden
geen voorstel tot inwilliging van de aanvrage te moeten doen
om redenen van financieelen aard. Verkeerden de financiën
der Gemeente in een minder zorgelijken toestand, dan zou
den zij met een ander voorstel gekomen zijn, doch onder de
tegenwoordige omstandigheden is zulks niet verantwoord;
het zou te ver voeren.
De heer M a b e 1 i s heeft ook gesproken over de zware
lasten, welke op de ouders der leerlingen, die vanuit Breda
de Chr. H.B.S. te Dordrecht bezoeken, worden gelegd. Dit
is te erkennen, doch het is louter een gebrek van de M.O. wet,
die niet, zooals de L.O.-wet, de gelijkstelling van het bijzonder
met het openbaar onderwijs huldigt, maar uitsluitend voorziet
in de financieele behoeften van het openbaar middelbaar- en
voorbereidend hooger-onderwijs. Een gemeente als deze is
verplicht zware lasten te dragen voor dat onderwijs; zoo heeft
het Rijk thans bepaald, dat de gemeente Breda1 f 8000,meer
zal moeten opbrengen dan vroeger als bijdrage in de kosten
van de Rijks H.B.S. hier ter stede, terwijl de wet haar ook
verplicht tot instandhouding van een openbaar gymnasium.
Ten slotte stelt Spr. nog eens met nadruk vast, dat de be
zwaren van Burgemeester en Wethouders tegen inwilliging
van deze aanvrage niet van principieelen aard zijn; zij zijn
uitsluitend gebaseerd op het feit, dat subsidieering van alle
bijzonder middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs,
naast de wettelijke verplichtingen ten aanzien van hetzelfde
openbaar onderwijs, onder de huidige economische omstan
digheden niet verantwoord zou zijn.
De heer MABELIS merkt op, dat hij in eerste instantie al
gememoreerd heeft, dat het College van Burgemeester en
Wethouders principieel niet afkeerig tegenover de aanvrage