0 514 6 NOVEMBER 1936. aansluiten bij de vraag van den heer Crul, of het niet mogelijk is, voor de gemeente Breda ontheffing te verkrij gen van de verplichting tot het aanwijzen van ambten en betrekkingen, welke slechts door militairen of gewezen militairen kunnen worden vervuld. Is die ontheffing voor Breda niet te verkrijgen, dan voelt Spr. er meer voor, in oppositie te gaan en geen capitulanten-verordening vast te stellen totdat dit van hoogerhand wordt opgelegd. De heer JANSSENS zegt, dat elk goed werkgever, bij het aannemen van personeel, eerst zal nagaan, of de te vervullen betrekking past voor den sollicitant. De capitu- lanten nu zijn grootendeels onder-officieren, die zes jaar hebben gediend. In die jaren hebben zij onderricht gegeven in theorie, exerceeren enz., doch hebben geen physieken arbeid verricht. Spr. gelooft niet, dat het in het belang van de gemeente en in dat van den persoon in kwestie zou zijn, zoo iemand aan te stellen als grondwerker of iets dergelijks. Spr. is daarom van meening, dat het ten zeerste aanbeveling verdient, eerst nog eens minutieus na te gaan, of de betrekkingen, waarin handenarbeid moet worden verricht, wel door capitulanten vervuld kunnen worden. De heer ELICH vraagt, hoe het in de toekomst zal gaan bij het openkomen van een betrekking, waarvoor een ca- pitulant in aanmerking komt; krijgt men dan een candi- datenlijst met een honderdtal namen, waaruit men een keuze kan doen, of wijst de Capitulantenraad iemand aan? De heer BROOS is het eens met de naar voren gebrachte bezwaren. Het staat echter voor hem vast, dat Breda geen ontheffing van de verplichting, genoemd in het tweede lid van art. 179 der Gemeentewet, kan krijgen. De heer Van Houten wil de verordening niet vaststellen en wachten totdat zulks van hoogerhand wordt opgelegd. Als men daarvan niet slechter wordt, moet men dat doen, doch anders niet.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 514