12 FEBRUARI 1936.
Breda gaat verlaten. Nu de Warenkeuringsdienst nog meer
op gedecentraliseerd gaat werken, vraagt hij, of het niet mogelijk
is om een ambtenaar in Breda geplaatst te krijgen. Is Spr.
goed ingelicht, dan zou de directeur van het district Dordrecht
hiertegenover niet afwijzend staan.
De VOORZITTER weet niet, of hij hierop wel heel gerust
stellend kan antwoorden; het kan zijn, dat een keurmeester
gedetacheerd wordt te Breda, doch zekerheid hieromtrent
bestaat niet. Spr. wil wel zeggen, dat als het mogelijk is, het
in de lijn ligt van Burgemeester en Wethouders om te trach
ten hier een keurmeester geplaatst te zien. Dienaangaande zul
len ook stappen worden gedaan.
De heer BRANTJES zegt, dat de ambtenaren op zeer kor
ten termijn ontslag krijgen. Het is niet onmogelijk, dat zij
eveneens op korten termijn Breda moeten verlaten, waarvoor
zij kosten zullen hebben te maken. Spr. vindt dat niet erg,
indien deze kosten vrijwillig worden gemaakt, namelijk wan
neer de overplaatsing het gevolg is van een sollicitatie. Waar
hier echter sprake is van een gedwongen verhuizing, vraagt
Spr., of er niets op te vinden is, dat er een tegemoetkoming
wordt gegeven in de kosten van verhuizing.
Den VOORZITTER lijkt dit een novum; zulks heeft in den
regel niet plaats. Niet ontkend kan worden, dat de overplaat
sing onder bijzondere omstandigheden geschiedt. Het is
niet direct te zeggen, te wiens laste deze kosten zouden moe
ten komen. Degenen, die elders niet worden benoemd, kun
nen hier blijven. Burgemeester en Wethouders zullen deze
aangelegenheid gaarne onder oogen zien. Wettelijk is daarom
trent niets geregeld; Spr. vindt de kwestie niet eenvoudig op
te lossen.
Het voorgestelde eervol ontslag wordt hierop,
met dankbetuiging en waardeering voor de wijze,
waarop deze personen hun taak hebben vervuld,
verleend.