w 578 21 DECEMBER 1936. heffing en invordering van rechten wegens gebruik van en wegens het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor den openbaren dienst bestemden gemeentegrond of voor den openbaren dienst bestemd gemeentewater (Bijlagen 1936, no. 253). Niemand der leden hiertegen eenige bedenking te kennen gevende, worden deze ontwerp-veror deningen onveranderd goedgekeurd en vastge steld. 17. Schrijven van Burgemeester en Wethouders, daarbij ter vaststelling aanbiedende ontwerp-verordeningen op de heffing en invordering van een belasting op tooneelvertoo- ningen en andere vermakelijkheden (Bijlagen 1936, no. 254). De heer ME1JS stelt de vraag, of het mogelijk 'is, de be lasting te doen ingaan, niet op 1 Januari a.s., doch bij den aanvang van het vereenigingsjaar. Die VOORZITTER merkt op, dat het antwoord op deze vraag reeds gegeven is in de Memorie van Antwoord op het Centraal Rapport, waar verwezen wordt naar art. 4, sub I, 3e ali: ,ea. De heer MEIJS kan daar geen antwoord op zijn .vraag in vinden. Art. 4 regelt wel de gedragslijn voor de toekomst, doch de vraag was een regeling voor de eerste maal. Nu de belasting ook gaat gelden voor besloten vereenigingen, zullen deze de kosten moeten verhalen op haar leden. Aan gezien de contributies echter voor het loopende vereenigings jaar reeds zijn betaald is deze mogelijkheid afgesloten. Daar om zal het wenschelijk zijn de belasting te doen ingaan aan het begin van het vereenigingsjaar. Wethouder VAN BUI TENEN ziet hier geen groot bezwaar. De gemeente heft de belasting per 1 Januari 1937. De ver-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 578