586 'J S 21 DECEMBER 1936. I MA mij één opmerking gehinderd heeft en het komt mij voor, dat ik goed doe, bij de eerste gelegenheid de beste, die mij daarvoor geëigend lijkt, U zulks mede te deelen. Ik wil bij voorbaat reeds zeggen, dat ik meen, dat zij het gevolg is geweest van niet genoegzame bekendheid met het karakter der bevolking van deze gemeente en dat U haar, bij nader inzien, daarom beter niet uitgesproken had. Ik bedoel Uw opmerking over extremistische partijen en personen, waarin U wel den nadruk geliefde te leggen op de Communistische strooming en personen, maar naliet te noemen de N.S.B. en de dragers dier beweging, welker opvattingen, naar ik meen, ook door U even, zoo niet meer, verfoeilijk worden geacht dan die der Communistische partij. Ik zeg, het heeft ons gespeten, dat deze passage in de rede bij de aanvaarding van Uw ambt als voorzitter van dezen; Raad voorkwam. Persoonlijk meen ik U te goed te kennen om daarvan bij nader inzicht geen spijt te hebben of althans niet toe te willen geven, dat deze opmerking beter niet ge plaatst ware geworden. Dankbaar zijn wij voor de antwoorden van Burgemeester en Wethouders op de dezerzijds gedane vragen in het Cen traal Rapport betreffende de nos. 35b extra werk bij ver kiezingen te laten doen door werklooze handels- en kantoor bedienden, 397 eenzijdige straatverlichting en 458 verbetering van voetpaden en afsluiting dier voetpaden voor rijwielen iji het Wilhelminapark. De heer JANSSENS houdt de volgende rede: Mijnheer de Voorzitter. Het is nu eenmaal de gewoonte, dat bij de behandeling van de begrooting de verschillende fractievoorzitters alge- meene beschouwingen houden en alhoewel er alle reden zou zijn om dit jaar de algemeene beschouwingen achterwege te laten, wil ik van den anderen kant de verantwoordelijkheid om met deze gewoonte te breken, niet op mij nemen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 586