21 DECÈMBER 1936. 635 in aanmerking komen. Burgemeester en Wethouders zeggen nu wel in hun Antwoord op het Centraal Rapport, dat in vorige jaren reeds vele woningen onbewoonbaar verklaard zijn ,doch in 1935 is geen enkele woning onbewoonbaar verklaard en ook in 1936 is dit niet gebeurd. Spr. is het niet eens met Burgemeester en Wethouders, dat het leit, dat geregeld woningen aan het Westeinde leegstaan, er op wijst, dat geen gezinnen noodgedwongen behoeven te ver blijven in slechte woningen. Als men niet overgaat tot on bewoonbaarverklaring van krotwoningen, blijft men met de woningen aan het Westeinde zitten. Ten slotte zegt Spr., dat de Vereeniging van Huiseige naren haar leden adviseert nauwkeurig toe te zien, welke menschen men in zijn huizen neemt. Hoewel die eigenaren daardoor moreel verplicht zijn hun huizen behoorlijk te onderhouden, laat dit vaak nog veel te wenschen over. Spr. wenscht hierop toezicht van overheidswege. De, heer KAMPHUIS is het niet met Burgemeester en Wethouders eens, dat ten opzichte van het onbewoonbaar verklaren van woningen, verder gaan niet gewenscht wordt geacht. Er is wel degelijk aanleiding toe om verder te gaan. Spr. wenscht overlegging van een statistiek van het aantal krotten. Wethouder VAN MIERLO merkt op, dat de Raad niet bevredigd schijnt te zijn door het antwoord van Burgemees ter en Wethouders omtrent het onbewoonbaar verklaren van woningen, hoewel de afgeloopen jaren toch hebben bewezen, dat Burgemeester en Wethouders niet daarvoor terugschrik ken als het inderdaad noodig is. Spr. is het met den heer Van der Ven eens, dat de huiseigenaren er voor zor gen moeten, dat hun huizen behoorlijk onderhouden worden, maar als zij dit niet doen, dan komen die huizen alleen daarom toch niet in aanmerking voor onbewoonbaarverkla- ring. Immers, de wet bepaalt, dat een woning daarvoor alleen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 635