12 FEBRUARI 1936. 63 Van de hooggeroemde autonomie der gemeente, die nu reeds belangrijk is aangetast zal dan weinig meer overblijven. En is men eenmaal met dergelijk knellende banden aan het Rijk verbonden, dan bestaan er weinig vooruitzichten, dat men nog ooit die banden zal kunnen verbreken. En wanneer dan in het Centraal Rapport van het afdeelingsonderzoek eenige leden van meening zijn, dat ingrijpend zal moeten worden bezuinigd en deze leden verklaren teleurgesteld te zijn geen voorstellen in die richting te hebben vernomen, dan is het antwoord van Burgemeester en Wethouders wel eenigszins teleurstellend, wanneer zij mededeelen, dat reëele bezuinigin gen de voortdurende aandacht van het College hebben en dat eventueele uitvoerbare voorstellen daartoe met belang stelling zullen worden tegemoetgezien en overwogen. Mijnheer de Voorzitter. Het wil mij voorkomen, dat het voor een lid van den Raad, die behalve de werkzaamheden, die het lidmaatschap van den Raad met zich brengt, nog wel andere zaken heeft te behartigen en die zich uiteraard slechts een oppervlakkig oordeel kan vormen over de huishouding der Gemeente, zeer bezwaarlijk is met name aan te duiden, waar en op welke posten reëele bezuiniging mogelijk is. Dit behoort volgens mij tot de taak van het College van Burge meester en Wethouders, dat meer dan wie ook het geheel kan overzien en dat in geregeld contact staat met de hoofden der verschillende diensten. Alhoewel ik persoonlijk van meening ben, dat de handha ving van een zeker loon- en salarispeil, hetwelk ver uitgaat boven het loon- en salarispeil in het vrije bedrijf, niet gemo tiveerd is, zeker niet in een tijd, dat de burgerij, die de lasten moet dragen, zelf onder groote zorgen gebukt gaat, ben ik van den anderen kant van meening, dat het voortdurend ge hamer op deze loonen en salarissen niet gewenscht is, omdat daardoor zeer begrijpelijk groote onrust wordt veroorzaakt in de gezinnen van het gemeentepersoneel. De wijze, waarop de vorige loon- en salarisregeling is herzien, terwijl men van te voren kon vermoeden, dat deze herziening toch niet de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1936 | | pagina 63