21 DECEMBER 1936.
657
ter dan het onderwijs aan een gewoon lyceum. Een meisjes
lyceum toch richt zich meer op het aanleeren van italen,
literatuur en andere soortgelijke cultureele vakken. De con
sequentie van het standpunt van Burgemeester en Wethou
ders, dat door hen zoo standvastig wordt gehanteerd, om
het subsidie voor de Christelijke H.B.S. te Dordrecht af
te wijzen, zal hen juist noodzaken het meisjeslyceum te Roo
sendaal te subsidieeren ongeacht, of Dordrecht al dan niet
wordt gesubsidieerd.
Maar, Mijnheer de Voorzitter, er is toch, afgezien van dit
niet gelukkige argument van Burgemeester en Wethouders,
nog iets anders, dat veel zwaarder weegt, en dat is de prin-
cipieele zijde, die hier door het College practisch verwaar
loosd wordt. Ik wil dat met een sterk sprekend voorbeeld
aantoonen.
Wij hebben hier te Breda een Rijks H.B.S., waaraan de
Gemeente over 1937 zal moeten bijdragen f 18.600,En
wanneer nu leerlingen uit Breda om de een of andere reden
niet hier de H.B.S. willen bezoeken, maar aan het èn onder
wijstechnisch èn principieel precies zelfde onderwijs als hier
aan de H.B.S. wordt gegeven, in een andere plaats de voor
keur geven en daar een H.B.S. gaan bezoeken, dan ,moet
Breda daarvoor nog aan die school vergoeden de helft van
den kostprijs per leerling. Zoo betaalde Breda over 1935 aan
Dordrecht voor het bezoeken van 3 leerlingen uit Breda
van de gemeentelijke dus openbare H.B.S. aldaar f 422,22.
Dat is 3-maal zooveel als hier voor de Chr. H.B.S. wordt
gevraagd.
Hier spreekt de schrijnende achterstelling van het bijzonder
onderwijs toch wel zeer sterk. En wanneer Burgemeester en
Wethouders nu zeggen: „de Wet is niet anders en verplicht
ons niet", dan is dat juist, maar dan antjwoord aki: dei wet
staat het U wel toe. Door deze weigering schuift het College
in beginsel de financieele gelijkstelling van het openbaar en
bijzonder Middelbaar en Voorbereidend Hooger Onderwijs
opzij. En nu weet ik wel, dat deze gelijkstelling nog geen