658 V 21 DECEMBER 1936.
grondwettelijke en wettelijke eisch is, doch uit principieel
oogpunt geldt deze gelijkstelling evenzeer voor het hier
bedoeld als voor het lager onderwijs en ik behoef dat in
dezen Raad toch niet te gaan aantoonen, dat het feit, dat
die wettelijke gelijkstelling er voor dit onderwijs nog niet
is, ook in Roomsch-Katholieke kringen als een achteruitzet
ting wordt gevoeld en dat men ook daar telkens een beroep
doet op de gemeenteraden om van hun bevoegdheid om het
R.tR. Middelbaar Onderwijs te steunen, toch gebruik te
maken. Terwijl men bij iedere zich voordoende gelegen
heid in de Staten-üeneraal aandringt op de wettelijke ge
lijkstelling van dit onderwijs. Ik wil dit met enkele voor
beelden illustreeren.
Ik heb hier vóór mij het „Jaarboek van het Onderwijs en
de opvoeding der R.K. Jeugd in Nederland, Nederlandsch-
Indië, Suriname en Curagao", jaargang 1934, deel III, dat
handelt over het „R.K. Middelbaar Voorbereidend Hooger
en Hooger Onderwijs in Nederland". Op bladzijde 39 en
40 van dit Jaarboek lees ik o.a.„Hoezeer de rechtvaardig-
„heid nog in het gedrang komt bij de verdeeling van de
„financieele lasten \:in het bijzonder onderwijs bleek onder
„andere bij de behandeling in den Haagschen Gemeenteraad
„van het verzoek der paters Jezuïeten aan de Oostduinlaan,
„om een parallel eerste klasse te mogen openen in een ledige
„openbare school aan de Hortensiastraat. De heer Mr. d e
„Jong, de onvermoeide verdediger van het bijzonder on
derwijs in de Residentie, rekende het gemeentebestuur voor,
„dat hiermede voor de gemeentekas niet meer dan f 350,
„per jaar zou gemoeid zijn. Niettemin wilden Burgemeester
„en Wethouders er niet aan en werden in hun verzet ge
steund door den heer Stokvis, die in het verzoek van
„de paters een siinksche poging zag om van den moeilijken
„finaneieelen toestand gebruik te maken om een tweede
„R.K. H.B.S. binnen te halen, waarvan de lasten op den
„duur op de Gemeente zouden komen te drukken."
