660 21 DECEMBER 1936.
„dragen hiervan binnen te krijgen, dan voor de geheele rijks
subsidie noodig is."
Ten slotte wijs ik er nog op, dat, toen op 18 Decembfcr
1935 bij de behandeling van het reeds door mij genoemde
Bezuinigings-Ontwerp door den A.R.-afgevaardigde Mr. van
D ij k e ngepleit werd voor de regeling van de bijdragen
van de buitengemeenten aan de van rijkswege gesubsidieerde
scholen voor Middelbaar en Voorbereidend Hooger Onder
wijs (dus voor de gevallen als hier één in het gedingj is) he,t
R.K. kamerlid Mr. M o 11 e r zich bij dit pleidooi aansloot
en o.a. opmerkte: „Wij verwachten, dat bij de behandeling-
van het algemeen wetsontwerp op het middelbaar onderwijs
en voorbereidend hooger onderwijs deze zaak voorgoed wordt
geregeld en de bijdragen van de buitengemeenten, zoowel
voor de bijzondere als de openbare scholen worden vast
gesteld."
Mijnheer de Voorzitter, ik kan mij niet voorstellen, dat
deze Raad tegenover deze pleidooien uit eigen R.K. kring
voor gelijke behandeling van bijzonder en openbaar onder
wijs afwijzend zal staan.
Op bladzijde 40, jaargang 1934, van het genoemde Jaar
boek schrijft de Redactie: „Het O.L. Vrouwe Lyceum te
„Breda ondervond gelukkig een billijker bejegening en ver
kreeg een extra-subsidie van f 2000,boven de reeds toe
gestane jaarlijksche gemeente-subsidie van f 8100,—; met
„de stemmen der socialisten tegen".
Zal de Redacteur van dit R.K. Jaarboek in 1937 daarin
moeten schrijven, dat de Raad van Breda den goeden weg
heeft verlaten? Dat kan de Raad niet willen. Burgemeester
en Wethouders waarschuwen: pas op de consequenties!
Kijk naar Roosendaal! Ik meen te hebben aangetoond, dat
deze consequentie niet het zwaarst mug wegen, maar boven
dien, dat die consequentie in dit geval niet behoeft te worden
gevreesd. En zoo er een consequentie ten aanzien van het
R.K. Meisjeslyceum te Roosendaal zou zijn, deze dan niet
ligt in het verlengde van een subsidie aan de Chr. H.J3.S.