21 DECEMBER 1936. 663
als het geen subsidie van Breda meer kreeg. Het gaat hier
slechts om het moreele recht, niet om het wettelijke recht,
van gelijkstelling.
,De heer HEER merkt op, dat bij de behandeling van deze
begrooting steeds onderscheid gemaakt wordt tusschen weri-
schelijkheid en noodzakelijkheid. De heer M a b e 1 i s heeft
de wensehelijkheid betoogd van het zenden van kinderen uit
een Christelijk milieu naar confessioneele scholen. Er zijn
echter in Breda ook vele kinderen, die zich genoodzaakt zien
bijzondere scholen te bezoeken, omdat er in hun buurt geen
openbare school is. Hier ziet men daarin geen noodzakelijk
heid om een openbare school op te richten, al geeft men
de wensehelijkheid daarvan toe. Derhalve zal men dien regel
ook op het onderhavige geval moeten toepassen.
Wethouder VAN BUITENEN verklaart, als voorstander
der gelijkstelling, het warme pleidooi van den heer M a b e 11 s
te kunnen apprecieeren in zijn algemeene strekking. De heer
Ma be lis heeft zich echter enkele uitlatingen laten ont
vallen, die pijnlijk aandoen. Want, als hij den Raad tracht
te overtuigen van het goed recht der gelijkstelling van het
bijzonder met het openbaar middelbaar onderwijs, dan doet
hij niets anders dan een open deur intrappen en wanneer
hij zich beroept op den Raad met betrekking tot de finan-
cieele gelijkstelling, dan is hij aan het verkeerde adres; hij
moet dan bij de Tweede Kamer zijn.
Het heeft Spr. getroffen, dat de heer M a b e 1 i s heeft
gezegd, dat weigering van deze subsidie-aanvraag een inbreuk
zou beteekenen op het principe van gelijkstelling van het
bijzonder met het openbaar onderwijs. Spr. vindt dit een
gedurfde uitspraak. Als dat waar was, zou de gemeente
Breda al jarenlang in gebreke zijn op dit gebied, want zij
heeft nog nimmer bijzondere cursussen buiten de stad, met
het zelfde programma als binnen de Gemeente, gesubsidieerd.
Financieele gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar