118 29 APRIL 1937.
f 20,— per leerling. De andere gemeenten betalen f 15,
per leerling -J- de vervoerkosten.
Spr. kan met dit prae-advies niet accoord gaan; hij ver
zoekt Burgemeester en Wethouders het terug te nemen en
de zaak nog eens nader te bekijken. Het bedrag, dat nu ge
vraagd wordt, is niet hoog in verhouding tot het groote
nut der school; zij is voor Breda inderdaad van belang.
De heer MABELIS zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter.
Dit prae-advies is voor mij, in het licht van den gang van
zaken der laatste jaren, moeilijk te begrijpen. Wij hebben
hier weer te doen met een tak van onderwijs, waarin de
gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs nog niet
tot doorwerking is gekomen. De wet stelt wel voorzieningen
ten opzichte van het buitengewoon lager onderwijs in het
vooruitzicht, maar men is nog niet verder gekomen dan een
Koninklijk Besluit van 22 October 1923, Stbl. no. 489,
later herhaaldelijk gewijzigd - waarbij ten aanzien van dit
onderwijs een voorloopige regeling wordt getroffen. Daar
door verkeert ook dit onderwijs in de zeer ongunstige positie,
dat het voor een deel afhankelijk is van de wisselende mee
ningen der gemeenteraden.
In dezen Raad werd voor het eerst medewerking verleend
in de vergadering van 4 September 1928. Burgemeester en
Wethouders motiveerden het desbetreffende voorstel o.a. met
deze woorden (Gedrukte Notulen van 1928, blz. 869): „Als
de zorg voor de zwakzinnigen niet door particulieren ter
hand werd genomen, dan zou het de plicht der Overheid
zijn daarin te voorzien". De Raad deelde dit standpunt.
Met op één na algemeene stemmen werd voor de stichtings-
kosten der school een renteloos voorschot van f 67.266,—
verstrekt, terug te betalen in 20 jaar.
Sindsdien heeft de Raad steeds van zijn waardeering voor
dit werk doen blijken.