15 JUNI 1937. i; J 191
De heer COHEN zegt het volgende:
Het voorstel, zooals het hier vóór ons ligt, beoogt een ver
slechtering van het salaris voor het Politie-personeel in het
algemeen. Het is niet voor de eerste maal, dat zij het kind
van de rekening zijn, zelfs in 1919 toen d,e salarissen var»
het geheele personeel in gemeentedienst een herziening in
gunstigen zin ondergingen, was het de politie, die daar buiten
viel en eerst later kwam zij ook in aanmerking gelijk als
de anderen.
Zoo ziet U, Mijnheer de Voorzitter, dat de politie degene
is, die, indien het salarisverhooging betreft, de laatste cate
gorie en wanneer het verlaging betreft, de eerste is.
Volgens deze bijlage heeft de Minister bezwaar tegen de
verordening, welke is vastgesteld door den Raad op 22
Juni 1936.
Het is wel eigenaardig, dat de Minister bezwaar maakt
tegen deze salarisregeling in het algemeen, om nog niet te
spreken over de functie van den chef eener afdeeling, welke
moet vervallen, als ook de periodieke verhooging, welke een
langeren termijn moet ondergaan.
Dit voorstel, Mijnheer de Voorzitter, kan mijn sympathie
niet wegdragen, hier worden salarissen voorgesteld, welke
veel lager zijn dan in menige andere gemeente.
In het voorstel staat: „Het georganiseerd overleg, omtrent
„één en ander gehoord, meende zich over het algemeen bij
„de eischen van den Minister te moeten neerleggen".
Ben ik goed ingelicht, Mijnheer de Voorzitter, dan zijn
de organisaties gevraagd om hun oordeel over dit voorstel
schriftelijk kenbaar te maken; indien dat juist is, dan kan
men niet spreken van overleg. Overleg is, zooals dat plaats
heeft bij de werklieden en ambtenaren, mondeling overleg
door afgevaardigden der organisaties eenerzijds en afgevaar
digden van Burgemeester en Wethouders anderzijds, om
te zamen na besprekingen met een voorstel te komen, het
welk beiden kan bevredigen.