J
194
15 JUNI 1937.
Ove
neg met den Minister behoeft er niet meer te zijn;
Burgemeester en Wethouders hebben voor tal van gevallen
gevochten, maar de Minister wil het zoo. Dit is den Politie
bonden medegedeeld, onder opmerking, dat onder deze om
standigheden georganiseerd overleg toch geen nut zou heb
ben. Doet men niet zooals de Minister verlangt, dan weet
men niet, wat daarvan het gevolg zal zijn; hoogstwaarschijn
lijk zal een Koninklijk Besluit dan in deze aangelegenheid
voorzien. Aangezien het verschil tusschen de vastgestelde en
de thans opgelegde salarissen niet zoo groot is, gelooven
Burgemeestter en Wethouders, dat het beter is, aan den
wensch van den Minister te voldoen dan het op een Konink
lijk Besluit te laten aankomen.
Wethouder VAN MIERLO wil aan het door den Voor
zitter gesprokene een kort woord toevoegen. Men heeft in
Den Haag, op het gebied der politie-salarissen, een indeeling
voor verschillende categorieën van gemeenten. De Minister
wil er niet in berusten, dat daarvan wordt afgeweken. Spr.
gelooft niet, dat het verstandig zou zijn, daartegen in te gaan,
daar dan een regeling zal worden opgelegd. Ten opzichte
van de ambtenaren heeft men hetzelfde aan de hand gehad.
De heer COHEN kan zich indenken, dat de Minister een
uniforme regeling wenscht, maar het doet dan vreemd aan,
dat Zwolle en Velsen, die kleiner zijn dan Breda, ten aanzien
van de salarissen van het politiepersoneel hooger staan.
De VOORZITTER antwoordt, dat het in deze niet uitslui
tend een kwestie is van inwoneraantal; er gelden ook nog
andere normen. Zooals gezegd, Burgemeester en Wethouders
hebben tegen de wenschen van den Minister gestreden, doch
het heeft niets geholpen.
De heei VAN DER VEN zegt, dat, als men in aanmerking
neemt, dat van deze salarissen nog 10% af moet voor pen
sioenbijdrage, er voor de politie-beambten niet veel meer