29 JULI 1937. -255 dan de pensionhouders. De personeele belasting is voor hen een verkapte vorm van een bedrijfsbelasting. De heer KOOIJMAN is van meening, dat het feit, dat an dere gemeenten in deze zijn voorgegaan, heelemaal geen mo tief is om ook hier tot belastingverlaging over te gaan; men behoeft dit niet na te doen. Dat er caféhouders zijn, die hun zaak moeten sluiten, valt te betreuren, doch Spr. gelooft, dat het voor het koffiehuisbedrijf in het algemeen beter zou zijn, wanneer er nog meer café's verdwenen; er kwam dan sanee ring. Voor Spr. geeft alleen den doorslag het antwoord op de vraag: Kunnen de financiën der üemeente de voorge stelde belastingverlaging dragen? Ieder zal moeien toegeven, dat zulks niet het geval is. Nu zegt Wethouder Van dep Werf wel: „We zitten nu toch in den put, dus kan er nog wel wat rneer bij", doch Spr. wenscht daaraan niet mee te doen en zal derhalve tegen het prae-advies van Burgemeester en Wethouders stemmen. Wethouder VAN DER WERF zegt, dat de heer Kooij- man een verkeerde conclusie uit zijn woorden trekt. Spr. heeft willen doen uitkomen, dat men, thans in het stadium verkeert, dat men niet meer behoeft af te wentelen op de minst-draagkrachtigen. Daarbij komt, dat de Regeering toe staat, dat in gemeenten, die zij steunt, deze belastingvermin dering wordt verleend. Het is niet een kwestie van riemen snijden van andermans leer. Het is billijk, dat een gemeente, die groote werkloosheid heeft en er desondanks jarenlang in geslaagd is het hoofd boven water te houden, wanneer liet water ten slotte tot de lippen is gestegen, door het Rijk geholpen wordt. Met Breda is het thans zoover gekomen: de opcenten op de personeele belasting moeten voor alle aanslagen tot 200 omhoog; het tekort wordt dan door het Rijk in den vorm van een bijdrage aangevuld. Het argument, dat de minst-draagkrachtigen het moeten opbrengen, bestaat dus nu niet meer.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1937 | | pagina 255