V\A - 298 VJ 3 SEPTEMBER 1937. door degenen, die aan het gezin slechts een secundaire plaats in de maatschappij willen toekennen. Spr. is van meening, dat alles wat het gezin als kern van de maatschappij aftakelt, moet worden tegengegaan. Het is hier geen kwestie van geld, maar van het al of niet intact laten van de positie van het gezin in de maatschappij. Spr. kan dan ook niet begrijpen, dat het College van Burgemeester en Wethouders de zaak alleen van den practischen kant beziet. Spr.'s betoog heeft hij erkent dit gaarne niet veel practischen zin, daar het prae-advies van Burgemeester en Wethouders al afwijzend is, maar hij meent stelling te moeten nemen tegen standpunt van Burgemeester en Wethouders. Wethouder VAN MIERLO kan voor een groot deel het betoog van den heer Mabel is onderschrijven. Spr. wil wel zeggen, dat de zaak door Burgemeester en Wethouders ook niet alleen van den practischen kant is bekeken. De be zwaren, welke van Anti-Revolutionnaire zijde tegen melkver- strekking op de scholen zijn te berde gebracht, worden ook van Katholieke zijde gedeeld. Om dit te bewijzen haalt Spr. aan, het oordeel van een bekend Katholiek paedagoog, het welk vrijwel neerkomt op hetgeen de heer M a b e 1 i s naar voren heeft gebracht. Spr. wil hierop de aandacht vestigen met het oog op het eventueel later nog eens ter sprake komen van deze kwestie; Spr.'s standpunt in deze is dan bekend. Wethouder KROONE verklaart, dat Burgemeester en Wet houders hebben gemeend, op het oogenblik niet den prin- cipieelen kant van de zaak naar voren te moeten brengen, omdat het geld, hetwelk ermede gemoeid is en dat toch van de Gemeente zal moeten komen, thans niet daarvoor aan wezig is. De heer HEER ziet wel in, dat er weinig kans is, den door hem voorgestanen maatregel doorgevoerd te krijgen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1937 | | pagina 298