308 3 SEPTEMBER 1937.
heeft de gelegenheid tot inkoop van een tijdelijk dienstjaar
voorbij laten gaan. Maar, er is wèl een kwestie van billijkheid.
En het is juist op dien grond, dat Spr. het verzoek zou willen
inwilligen. Wat toch is het geval?
In het jaar 1900 moest Ansems 121/2% van zijn wedde,
verminderd met f 200,als pensioenbijdrage storten; daar
voor kreeg hij recht op pensioen. Toen in 1913 de Pensioen
wet van kracht werd, werden de dienstjaren, in vasten dienst
doorgebracht, als pensioentijd genomen, terwijl de tijdelijke
dienstjaren moesten worden ingekocht. Den ambtenaren is
toen gelegenheid gegeven de tijdelijke dienstjaren in te koo-
pen, doch de Gemeente besloot dit voor de ambtenaren, die
vóór 1913 in haar dienst gekomen waren, over te nemen. Het
inkoopen van tijdelijke dienstjaren behoefde dus niet door die
ambtenaren zelf te geschieden. Er is langen tijd overheen ge
gaan en de heer Ansems dacht, dat de zaak in orde was.
In 1917 kreeg hij evenwel bericht, dat het jaar 1900 voor zijn
pensioen niet meetelde, omdat hij eenige formaliteiten niet
had vervuld. Spr. vraagt zich af, waar voor dergelijke pen
sioenaangelegenheden verschillende verklaringen moeten wor
den overgelegd, of deze niet op de Secretarie in orde moeten
worden gemaakt. Dat het onwil van Ansems is geweest,
is niet aan te nemen. Hoogstwaarschijnlijk is het aan onbe
kendheid met de voorschriften te wijten; immers, er bestond
destijds nog geen organisatie, die den ambtenaar voorlichtte.
De juiste oorzaak is echter thans niet meer te achterhalen.
Een feit is het evenwel, dat Ansems de vereischte forma
liteiten niet heeft vervuld en er daardoor dat jaar bij is in
geschoten. De Gemeente heeft echter wèl de 121/2% Pen"
sioenbijdrage over 1900 getoucheerd. Is er nu geen weg
op te vinden, dat de Gemeente dat kleine bedrag aan pen
sioen over dat eene jaar voor haar rekening neemt en de
omissie, welke een zeer verdienstelijk ambtenaar indertijd
heeft begaan, over het hoofd ziet?