12 OCTOBER 1937. 383 De VOORZITTER zegt, dat, wat de taalkundige kwestie betreft, hij van meening is, dat men beide woorden kan ge bruiken, aangezien het woord „tarief" een verzamelnaam is. Men behoeft daarover niet te twisten. Met betrekking tot de tweede kwestie zegt Spr. te gelooven, dat het goed is er eens op te wijzen, dat men in het voordeel van den onderhoudsplichtige werkt door zooals Burge meester en Wethouders thans voorstellen van het beta lingsminimum f 1,af te trekken; men komt dan aan het bestaansminimum, waaronder door Burgemeester en Wethou ders wordt verstaan dat, wat noodig is, opdat het gezin rond kan komen in den staat, waarin het is geplaatst. Feitelijk zou men een ieder, die boven zijn bestaansminimum uitkomt, tot dat bedrag kunnen laten betalen. Dit gebeurt niet. Iemand, die beneden het betalingsminirnum is, betaalt niets. Dit is een voordeel voor sommigen, die toch al niet in zulk een goeden doen zijn. Hiertegen kunnen toch geen bezwaren zijn. Na deze uiteenzetting wordt zonder hoofdelijke stemming besloten, opgemelde regeling overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders vast te stellen. 47. Voorstellen van Burgemeester en Wethouders, tot con versie van. a. de op 21 Januari 1911 met de Weduwen- en Weezen- kas van de Officieren van de Landmacht te 's-Graven- hage gesloten geldleening, groot f 150.(JOG,rentende 4%, tegen den koers van 100% (Bijlagen 1937, no. 231); b. de op 15 September 1900 met de Rijkspostspaarbank te Amsterdam gesloten geldleening, groot f 140.000, rentende 4% (Bijlagen 1937, no. 232); c. de ingevolge de raadsbesluiten van 2 Maart en 30 April 1931 aangegane geldleening met de Rijkspost-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1937 | | pagina 383