426 j v 30 NOVEMBER 1937.
Gisteren bereikte ons het ontstellende bericht van het
smartelijk ongeval Z.K.H. Prins Bernhard overkomen. Onze
deelneming ging onmiddellijk uit niet alleen naar den Prins,
doch ook naar de beide Vorstelijke Vrouwen. Later is ge
lukkig gebleken, dat de gevolgen van het ongeval niet zoo
ernstig waren als zij zich aanvankelijk lieten aanzien.
Ik geloof namens den geheelen Raad te spreken, als ik den
wensch uitspreek, dat God geve, dat Z.K.H. zoo spoedig
mogelijk hersteld moge terugkeeren in den schoot van zijn
gezin.
Daarop stelt de VOORZITTER aan de orde:
1. Behandeling van de begrootingen van inkomsten en
uitgaven voor het dienstjaar 1938, met nota van toelichting
(Bijlagen 1937, no. 245), alsmede het Centraal Rapport van
het afdeelingsonderzoek in den Raad (Bijlagen 1937, no. 251),
de Memorie van Antwoord van Burgemeester en Wethouders
(Bijlagen 1937, no. 252) en een nota van wijziging van de
begrooting (Bijlagen 1937, no. 271), als:
a. van het Burgerlijk Armbestuur;
b. van het Electriciteitsbedrijf;
c. van het Grondbedrijf;
d. van het Gasbedrijf;
e. van het Waterleidingbedrijf;
f. van het Radiodistributiebedrijf;
g. van het Woningbedrijf;
h. van het Veemarktbedrijf;
i. van het Openbaar Slachthuis;
j. van de Gemeente.
De VOORZITTER opent de algemeene beschouwingen.