w 428 30 NOVEMBER 1937. Had onze vorige regeering het voeren van een duizenden uit de knellende werkloosheidsbanden verlossende welvaarts- politiek niet afgewezen, dan zouden we daarvan ook in onze gemeente de betere resultaten ongetwijfeld ondervonden hebben. In dit verband mogen we wijzen op Zweden, waar in 1935 de opgang reeds een vorm van hoogconjunctuur begon aan te nemen. Hadden we een weinig hoop, dat met het nieuwe stel paarden vanuit Den Haag dit jaar een begin zou worden ge maakt een anderen weg dan den tot dien gevolgde in te slaan, we zijn danig teleurgesteld geworden. De zelfde voer man heeft de teugels in handen gehouden. Het rukken van de paarden vermag hem niet te doen besluiten, van het o.i. heillooze pad terug te keeren en zoo staan, naar onze op vatting, menner en gemenden mede schuldig aan vele moei lijkheden, waarmede we nu nog hebben te kampen. Daarom is het dringend geboden, dat een steeds grooter aantal ge meentebesturen de noodige stappen doet om tot wijziging van de finantiëele verhouding tusschen Rijk en gemeenten te komen. Hierbij mogen we onze eigen verantwoordelijkheid echter niet uit het oog verliezen. Bij een voortschrijdend algemeen herstel zal Breda ongetwijfeld haar deel daarin krijgen. De vraag is echter deze: „Wat dragen wij als deel tot dat alge meen herstel bij?" Eerst als de vermindering van de werkloosheid beteekenend aanwijsbare cijfers gaat vertoonen, als de koopkracht vermeer dert, dan eerst zal een begin van herstel daar zijn. Daarom moeten de z.g. buitengewone werken niet tot de absoluut noodzakelijke worden beperkt. Dat we ons deel in het algemeen herstel zullen krijgen, is ook de meening van het College. In de toekomst zal de draagkracht der bevolking zich dus herstellen, zal de ge meenschap dus beter en niet slechter in staat zijn ook de zwaardere lasten te dragen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1937 | | pagina 428