30 NOVEMBER 1937. 463 om hier de landspolitiek te bespreken. De heer de J o n g heeft dat recht natuurlijk, maar het heeft weinig zin het hier uit te oefenen. Wat de economische opleving in Zweden betreft, zegt Spr. ook niet te gelooven, dat deze uitsluitend aan groote wapen leveranties is te danken. Op verbetering van de financieele verhouding tusschen Rijk en gemeenten is inderdaad aangedrongen, maar het heeft nooit resultaat gehad. Spr. gelooft, dat het ook weer een gebaar zou zijn, als men zich daarvoor andermaal tot het Rijk zou wenden. Burgemeester en Wethouders hebben zien daarom met deze aangelegenheid tot de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten gewend. Ten opzichte van de kwestie der Markvervuiling kan Spr. medebeden, dat men nog op het zelfde punt staat als een paar jaren geleden; de Commissie is niet tot een oplossing kunnen komen: men weet niet wie moet betalen. Burgemees ter en Wethouders voor zich meenen, dat er voor dit vraag stuk alleen dan een oplossing te vinden zal zijn, als er een groot-Breda is. Spr. gelooft, dat men ook in hoogere instan ties die meening is toegedaan. De plannen tot verbetering van de Markkade zijn gelukkig nog niet tot stand gekomen. Deze kwestie komt tengevolge van het nieuwe doorbraakplan in een geheel ander licht te staan. Men krijgt nu waarschijnlijk een weg dwars door den polder naar Beek, welke zal aansluiten op den weg naar Rotterdam. Het ligt in het voornemen om van dien weg af een verbindingsweg te maken naar de Markkade en vandaar een brug naar den Belcrumpolder. Dit is een veel betere oplossing voor de industrieën. Deze oplossing houdt ook verband met het Rijkswegenplan. Spr. gelooft niet, dat, nu men alles kan overzien, het College van Burgemeester en Wethouders ten deze eenig verwijt kan treffen. Er is gezegd: De Raad behoeft geen werk-objecten aan te wijzen, dat moeten Burgemeester en Wethouders maar doen. Burgemeester en Wethouders weten geen objecten meer.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1937 | | pagina 463