[M
474
30 NOVEMBER 1937.
iedere maand 14 dagen achter raakte, tenzij men een man
en een machine er bij nam. Zulks doet men echter maar niet
zoo onmiddellijk. Vandaar, dat nog een andere oplossing
wordt overwogen. Kan het zonder groote financieele gevolgen
geschieden, dan zullen Burgemeester en Wethouders met een
voorstel komen; blijken de bezwaren te groot te zijn, dan niet.
Wat het denkbeeld van den heer Cohen betreft, zal
Spr. laten onderzoeken, hoe bij de grootste gezinnen van
de kleinste waterverbruikers de zaken staan. Indien de hygiëne
in het gedrang komt door te klein verbruik, komt de zaak
anders te staan.
De heer KOOIJMAN merkt op, dat zij zich nu zullen be
helpen ten koste van de hygiëne en de zindelijkheid. Het
laatste argument van den heer Van der Werf heeft
daarom voor hem geen zin.
Wethouder VAN DER WERF zegt, dat, wanneer de ge
zondheid er inderdaad onder zou lijden, de zaak nog te
bezien zou zijn. Er is echter nog nooit een klacht over het
toegestane minimum gekomen. Spr. gelooft dan ook eerder,
dat men de tegemoetkoming aan de groote gezinnen moet
vinden in het verkrijgen van een korting.
De heer BROOS bestrijdt de veronderstelling van den
heer Cohen, dat aan de „overzijde" niet veel voor de
groote gezinnen wordt gevoeld. Spr. wil immers de groote
gezinnen juist tegemoetkomen door een 15°/o-korting op de
tarieven.
De heer MEIJVIS is van meening, dat men met water moet
kunnen morsen. Spr. is er van overtuigd, dat tientallen ge
zinnen hun closets afgesloten hebben uit zuinigheidsoverwe
gingen. Dit is voor hem voldoende bewijs, dat het toegestane
minimum voor velen te gering is. Spr. zegt te vreezen, dat
het voorstel van den heer Broos zaïl leiden tot minder
waterverbruik.