532
2 DECEMBER 1937.
lege van Burgemeester en Wethouders meer invloed in het
Burgerlijk Armbestuur verkrijgt. Op grond van een en ander
ziet ook Spr. momenteel niet de noodzakelijkheid in van een
omzetting van het Burgerlijk Armbestuur in een dienst voor
Maatschappelijk Hulpbetoon; de armen worden er niet be
ter, maar ook niet slechter van. Daarbij komt, dat hij net
sterk betwijfelt, of de kosten niet hooger zullen worden als
het Burgerlijk Armbestuur een ambtelijk orgaan wordt.
Daarom doet men het beste met deze aangelegenheid eens
te bekijken, wanneer de gemeente-financiën er wat beter
voorstaan.
De heer MABELIS verklaart zich na alles, wat er over
deze kwestie gezegd is, voor een groot deel te kunnen aan
sluiten bij de Wethouders. Het is voor hem geen principi-
eele kwestie, hoe of de naam, Van de instelling luidt. Spr.
heeft niet alles kunnen volgen, wat de heer de Jong in
cijfers gezegd heeft, maar het heeft hem getroffen, dat deze
beweerd heeft, dat met de uitbreiding der bemoeiingen van
het Burgerlijk Armbestuur ook het karakter dier instelling
veranderd is. Het feit, dat het Burgerlijk Armbestuur gedu
rende de laatste jaren meer gelden uitgeeft dan vroeger, heeft
z.i. met het karakter dier instelling niets te maken. Ook ziet
hij niet in, waarom het uit moet zijn met de autonomie van
het Burgerlijk Armbestuur, nu de gemeente meer subsidie
geeft. Spr. vindt het zonderling, deze redeneering uit den
mond van den heer de Jong te moeten hooren. Wanneer
het Burgerlijk Armbestuur meer geld gaat ontvangen, zegt
de heer de Jong: „Nu moet het maar uit zijn met de
autonomie". Spr. denkt wel, dat de heer de Jong daar
tegen zou opkomen, als het met de Gemeente zoo ging.
Immers, wanneer de gemeente haar huishouding niet langei
meer uit eigen middelen kan betalen en het Rijk moet eraan
te pas komen, dan zeggen de heer de Jong en zijn parhj-
genooten, dat het Rijk zich niet met de gemeente-huishouding
mag bemoeien. Spr. noemt dit inconsequent.