Ha
80 \J 31 MAART 1937.
De VOORZITTER stelt voor, dit stuk voor kennisgeving
aan te nemen.
Daartoe wordt besloten.
4. Schrijven van J. J. van Buitenen, daarbij be
richtende, dat hij wegens vertrek uit de Gemeente, ontslag
neemt als lid van den Raad en als wethouder der gemeente
Breda.
De VOORZITTER houdt de volgende rede:
Mijnheer Van Buitenen.
U is thans voor het laatst in ons midden.
In September a.s. zou U tien jaar lid van dezen Raad en
even lang wethouder der Gemeente geweest zijn. Tien jaar
is een heele tijd en gedurende dien tijd heeft U veel voor
Breda gedaan. In moeilijke jaren is U wethouder van Finan
ciën en Sociale Zaken geweest; dit was voorzeker geen
sinecure. U beheerschte een en ander volkomen, zoodat U
vele waardevolle adviezen heeft kunnen geven. Men luisterde,
zoowel in raads- als in college-vergaderingen, dan ook gaarne
naar hetgeen U in het midden bracht. Dat de financiën der
Gemeente, ondanks de moeilijke economische omstandig
heden, op peil zijn gebleven, is zeer zeker voor een groot
deel aan U te danken.
Onder een ander punt der agenda komt een schrijven voor,
waarin U ontslag vraagt als Ambtenaar van den Burgerlijken
Stand, als voorzitter van de Commissie van toezicht op den
dienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling,
als lid van de Commissie van toezicht op het Nijverheids
onderwijs en als voorzitter van een stembureau. Ook in alle
deze functies is U een uitstekende kracht geweest. Dit is
naast Uw kennis van zaken te danken aan Uw karaktereigen
schappen, Uw werkkracht en Uw gelijkmatig humeur.
Tijdens Uw wethouderschap is U herhaalde malen als