\v 156 \J 10 JUNI 1938. Protestantsche begraafplaats; het bestuur in zijn geheel weet van de zaak nog niets af. Men heeft daar wel eenigszins an dere ideeën dan hier naar voren zijn gebracht. Spr. begrijpt niet, wat er tegen kan zijn, de verdere behandeling van dit voorstel aan te houden en eerst den Raad volledig schriftelijk in te lichten. De VOORZITTER merkt op, dat door hem persoonlijk geen toezeggingen zijn gedaan, maar door Burgemeester en Wethouders en de besturen van de beide bijzondere begraaf plaatsen. De heer M a b e 1 i s zegt wel, dat het bestuur der Protestantsche begraafplaats van de zaak niets af weet, maar als men van dat bestuur brieven daarover krijgt, onder teekend door Voorzitter en Secretaris, mag men daaruit toch wel concludeeren, dat het wèl zoo is. Spr. is evenwel bereid, de verdere behandeling van deze aangelegenheid aan te hou den tot een volgende vergadering. Zonder verdere bedenkingen wordt daarop tot aanhouding besloten. 32. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot wijzi ging van de Bebouwingsverordening-Molenleij der gemeente Breda (Bijlagen 1938, no. 98). Niemand der leden hiertegen eenige bedenking hebbende, wordt dienovereenkomstig besloten. 33. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot aan vulling van artikel 1 der Verkeersverordening in verband met de aanwijzing als zoodanig van het rijwielpad aan de Noord zijde van de Spoorstraat (Bijlagen 1938, no. 95). De heer KOOIJMAN zegt, dat, nu er in de Spoorstraat een rijwielpad komt, hij gaarne zou zien, dat zulks ook ge schiedde op den Stationsweg.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1938 | | pagina 156