\J 18 10 JANUARI 1938. der stad aanzienlijk worden verruimd. Deze noodzakelijkheid is dan ook te bevoegder plaatse betoogd. Wij weten allen, dat Breda nog niet door den moeilijken tijd, waarin het tengevolge van de algemeene economische inzinking is gekomen, heen is. De toekomst eischt van ons, dat wij al onze krachten inzetten om onze geliefde stad iedere kans, die haar kan worden geboden, te doen benutten. Moge Gods zegen in 1938 op Breda rusten. De heer BROOS zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Het is voor mij als oudste lid van dezen Raad een waar genoegen en een vereerende en aangename taak, U onzen dank en erkentelijkheid te betuigen voor Uw goede wenschen aan ons, onze gezinnen, aan onze goede stad en haar inge zetenen bij deze jaarswisseling. En al is de band, die U met onzen Raad en onze ingezetenen als Burgemeester bind", nog van jongen datum, toch heeft zeker dit anderhalfjaar tijds, dat U, naar ik hoop, met genoegen onze raadsvergaderingen hebt mogen leiden, Uw ijver en Uw werken, maar vooral Uw gemoedelijkheid en Uw sympathieke leiding bij onzen Raad gewekt een gevoel van wederzijdsch vertrouwen, van hoogachting en waardeering, terwijl Uw bereidwilligheid om slachtoffers van de hier nog altijd heerschende economische crisis te ontvangen en van mondelinge of schriftelijke voor lichting te dienen, buiten dezen Raad veel voldoening heeft gevonden, waardoor de band tusschen Gemeentebestuur en ingezetenen zeker is verlevendigd en versterkt, wat bij dezen Raad ook zeker instemming heeft gevonden, omdat ook wij wenschen, dat niets zal worden verzuimd, wat kan bijdragen tot opleving, groei en bloei onzer gemeente. Verder betreuren ook wij, Mijnheer de Voorzitter, dat wij er voor 1938 niet meer in geslaagd zijn, een sluitende be grooting te verkrijgen en eveneens, dat de opleving, die elders

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1938 | | pagina 18