22 SEPTEMBER 1938. c 275 verzoeken om met hen in overleg te treden omtrent verplaat sing van hun bedrijf. De VOORZITTER antwoordt, dat het aanvankelijk in het voornemen lag ook de lompenbewaarplaatsen naar het Kadijkje over te brengen. Dit voorstel moet dan ook worden opgevat als een tegemoetkoming; de lompenbewaarplaatsen behoeven nu, mits daarin geen beenderen bewaard worden, niet buiten de bebouwde kom verplaatst te worden. Tot nu toe heeft het Gemeentebestuur het gevestigd blijven van die inrichtingen nabij de Lunetstraat door de vingers gezien. De Raad kan er dan ook op aan, dat ook de thans voorgestel de regeling soepel zal worden toegepast. De heer VAN HOUTEN merkt op, dat het er juist om gaat, dat zij hun bedrijven niet zoo gemakkelijk kunnen ver plaatsen. De VOORZITTER zegt, dat op dit gebied thans een wan toestand heerscht; de bedrijven in kwestie liggen nu langs den spoorweg. Men heeft er een tegemoetkoming in te zien, dat de lompen-inrichtingen nu niet naar het Kadijkje behoe ven te gaan, maar in de stad kunnen blijven. De heer VAN DER VEN vraagt, of het nu wel verant woord is, dergelijke inrichtingen in de stad te vestigen. I» De VOORZITTER antwoordt, dat daarin geen beenderen, doch alleen droge stoffen zullen worden bewaard. De heer VAN DER VEN is toch van meening, dat het geen aanbeveling verdient, dergelijke inrichtingen in de stad te vestigen. De VOORZITTER zegt, dat men niet uit het oog moet verliezen, dat er voor het oprichten van zoo'n inrichting toch nog een aparte vergunning noodig is; Burgemeester en Wet houders kunnen dus elk geval afzonderlijk bezien.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1938 | | pagina 275