10 JANUARI 1938. \J 29
nen mijn teleurstelling over dit prae-advies, zoowel om den
vorm als om den inhoud, uit te spreken.
Burgemeester en Wethouders volstaan met te verwijzen
naar hun te vorigen jare uitgebrachte prae-adviezen en daar
mede is de zaak voor het College uit.
Mijnheer de Voorzitter. Wij hebben hier weieens verzoeken
voor de 5e maal dit is pas de 2e keer gehad en atge-
wezen, maar voor zoover ik mij herinneren kan, zijn die niet
op een dergelijke korte manier aan den kant gedaan. Steeds
was er althans eenige argumentatie, waarom zoo'n verzoek
op dat oogenblik niet kon worden ingewilligd. Wij hadden
dan ook mogen verwachten, dat het prae-advies zou bevatten
de reden, waarom nu nog niet kan worden voldaan aan dit
verzoek. En daar was te meer reden voor, wanneer wij nog
eens releveeren, wat de argumenten voor weigering waren.
De weigering was er niet, omdat Burgemeester en Wethou
ders principieel tegen het verleenen van de subsidie waren,
integendeel, men billijkte de argumenten, door het school
bestuur aangevoerd. Men stond er sympathiek tegenover.
Twee redenen waren er echter, die tot afwijzing noopten
Ie. de financieele toestand der Gemeente;
2e. de vrees voor consequentie.
De toenmalige Wethouder van Financiën zei het zoo: „Ver
keerden de financiën der Gemeente in een minder zorg
lijken toestand, dan zouden zij met een ander voorstel ge
komen zijn, doch onder de tegenwoordige omstandigheden
„is zulks niet verantwoord; het zou te ver voeren." (Ge
drukte notulen 1936, blz. 504).
Principieel wilde het College de subsidie wel verleenen;
zuiver uit materieel oogpunt moest men die in December
1936 nog weigeren.
Mijnheer de Voorzitter. Uitgaande van de redeneering van
Burgemeester en Wethouders, meen ik, dat er na December
1936 toch wel iets veranderd is. Wat er veranderd is, kan
ik niet beter aanduiden dan met de woorden, achter de Col
legetafel gesproken op 29 Juli 1937 bij monde van Wethouder