342 29 NOVEMBER 1938.
van uw College werd betoogd, dat het niet aangaat een groep
der bevolking extra te belasten.
Een standpunt, dat ook ik huldig.
Maar des te onbegrijpelijker komt het mij dan ook thans
voor, dat uw College een verhooging van schoolgeld niet
beschouwt als een extra belasting voor een groep der be
volking.
Daar was eenmaal een personeele belasting voor genoem
de bedrijven, door den Raad bekrachtigd en billijk en recht
vaardig bevonden. Daar is een schoolgeld-belasting, door
den Raad bekrachtigd en dus ook billijk en rechtvaardig
bevonden.
De tijden worden slechter, zoowel voor de hotelhouders als
voor gezinnen. De hotelhouders dringen onvermoeid, gedach
tig aan het spreekwoord „De aanhouder wint", aan op ver
laging der belasting, zoodat ten slotte Burgemeester en Wet
houders overstag gaan en belastingverlaging voor de groep
van hotel- en caféhouders verdedigen onder het motto „het
gaat niet aan een groep der bevolking extra te belasten". De
gezinnen met kinderen, ik herhaal, dat voor dezen de tijds
omstandigheden even allerellendigst zijn, deden geen be
roep op verlaging der schoolgelden en daarom zou ik haast
zeggen, worden zij thans bedreigd met een verhooging
daarvan.
Mijnheer de Voorzitter. Ik blijf nog even langer stilstaan
bij de hotel- en caféhouders, niet voor de gezelligheid thans,
maar omdat zij blijken hebben gegeven, heel goed te besef
fen, dat het bedrag waarmede hun belasting werd verlaagd,
door het overig deel der bevolking in haar geheel weder zou
moeten worden bijeengebracht.
Zij stelden niet voor, Mijnheer de Voorzitter, om
dat bedrag maar te verhalen op een willekeurige
groep van onze bevolking. Integendeel. Blijkens de notulen
der raadsvergadering, d.d. 29 Juli 1937, zeide de heer M a -
b e 1 i si dat toen op 29 Augustus 1935 het adres van hötel-
en caféhouders voor de vierde maal in behandeling kwam,