29 NOVEMBER 1938. J 343
adressanten (in casu de hotel- en caféhouders) den Raad in
overweging gaven, het verlies van inkomsten te compen-
seeren door verhooging der aan de geheele burgerij opgeleg
de lasten.
De hotel- en caféhouders hebben hun verzoek ingewilligd
gekregen, doch aan het door hen gegeven advies het ver
lies door de geheele burgerij te doen dragen is jammer
genoeg geen gevolg gegeven.
Mijnheer de Voorzitter. Ik ben er van overtuigd, dat Uw
College met een bloedend hart met dit voorstel voor den dag
is gekomen en ik weet zeer goed, dat U dit, mijn vertoog,
zult heenwijzen met een beroep op het schrijven van Gede
puteerde Staten over onze begrooting van 1938, en dat dus
deze schoolgeldverhooging niet te voorkomen is. Doch,
Mijnheer de Voorzitter, dan moge ik allereerst er op wijzen,
dat wij thans weer een jaar later zijn en dat Gedeputeerde
Staten niet steeds blijven vasthouden aap een onveranderlijk
inzicht. Immers, deze Raad heeft het ervaren, dat hij op
aandrang van Gedeputeerde Staten zoo goed als alle be
drijf srescrves moest opsoupeeren. Daarentegen hebben wij
in de pers. kunnen lezen, dat de gemeente Bergen op Zoom,
v/elke tot sluitend maken van haar begrooting had voorge
steld een bedrag van pl.m. 80.000,zijnde ongeveer de
helft van een harer bedrijfsreserves, te bezigen, van het
zelfde College vanj Gedeputeerde Staten de vermaning kreeg
te hooren, dat bedrijfsreserves intact moesten blijven.
De Raad van Bergen op Zoom was het met de opvatting
van Gedeputeerde Staten niet eens en is in beroep gegaan
bij de Kroon. Te wiens gunste de beslissing zal vallen, weten
we niet, maar wij hebben hier toch een bewijs van een ge
meenteraad, die maar niet, zonder meer, gevolg geeft aan een
verlangen of een eisch van Gedeputeerde Staten. Een voor
beeld, dat, naar mijn meening, Breda thans ten opzichte
van het verlangen van Gedeputeerde Staten, om het school
geld te verhoogen, diende te volgen.