29 NOVEMBER 1938. J 347
oogenblik niet te beoordeelen zijn. Bovendien heeft de heer
Heer ter vergelijking cijfers gegeven uit de bestaande
Bredasche verordening, terwijl de vergelijking met het nieu
we door Burgemeester en Wethouders voorgestelde tarief is
uitgebleven. Het gaat er thans toch slechts om, te beoor
deelen of de voorgestelde verhooging al of niet te aanvaar
den is. En dan is Spr. van oordeel, dat de verhooging niet
zóó zwaar te dragen is, dat de Raad daarom de rijksbijdra
ge in gevaar mag brengen, al is natuurlijk in het complex
van belastingen de verhooging voor de burgerij niet zonder
beteekenis. Overigens is het toch duidelijk, dat Burgemeester
en Wethouders niet uit zich zelf met dit voorstel zijn ge
komen.
De vraag is opgeworpen, of schoolgeld belasting zou zijn.
De heer L a u r e ij meent van wel en voert daarbij aan, dat
een zekere heer Ligtenberg dat eveneens meent.
Spr. is het daar niet mee eens. Het onderwijs is een deel der
opvoeding van de kinderen. Opvoeding is de taak van de
ouders, doch slechts omdat de ouders het onderwijs moeilijk
zelf kunnen geven, neemt de overheid dit deel van de taak
over. De ouders moeten daarvoor betalen; men kan dus
zeggen, dat deze betaling geschiedt voor gepresteerde
diensten.
Spr. acht het niet noodzakelijk, dat de Raad zich tegen de
verhooging verzet. Men zal straks toch het hoofd moeten
buigen. Met den heer Broos acht Spr. de zaak niet be
langrijk genoeg om daarvoor een groote agitatie tegen Ge
deputeerde Staten en den Minister te ondernemen.
Wethouder VAN MIERLO merkt op, dat er niet dikwijls
in den Raad bij voorstellen tot verhooging van lasten zooveel
tegenstand wordt geboden als bij deze verhooging van het
schoolgeld het geval is. Vooral de heer Heer werkt wel
met heel zwaar geschut tegen deze toch niet zoo heel belang
rijke zaak. Het is Spr.'s overtuiging, dat de verhooging er
erger uitziet dan zij is. De Bredasche verordening wordt in