i O&a
29 NOVEMBER 1938. 383
Dat nu reeds een drietal aanvragen om mogelijke vestiging
in behandeling zijn, wijst in ieder geval op de waarde van het
rapport.
Wanneer wij de werkkracht, de activiteit van het College
en de aanvankelijke resultaten daarvan zien, dan komt mij
de wensch, een afzonderlijken commercieelen dienst op te
richten onder een afzonderlijken wethouder, overbodig voor.
Een vierde wethouder in een gemeente als Breda zoü m.i.
niet zijn in overeenstemming met de soberheid, die ook bij
de organisatie der gemeentelijke bestuursinrichting drin
gende eisch is.
Er is één punt, Mijnheer de Voorzitter, in het beleid van
Burgemeester en Wethouders, dat niet mijn instemming
heeft en dat is het beleid inzake handhaving van de Zon
dagsrust. Ik denk er natuurlijk niet aan, hier mijn persoon
lijke; opvatting omtrent de viering van den Zondag naar
voren té; brengen.
Het is niet de taak der Overheid, een bepaalde opvatting
dienaangaande aan anderen op te leggen, maar er is toch
wel een algemeene kant aan, die de Overheid heeft in acht
te nemen. De Zondagsrust is een groot sociaal volksbelang;
daarover bestaat nagenoeg geen verschil van meening. De
grondgedachte, die aan de sociale zijde van het vraagstuk
ten grondslag ligt, is niet een specifiek Christelijke, maar een
algemeen menschelijke. Slechts de zeer sterken kunnen, en
dan nog maar voor een korten tijd, zonder regelmatig terug
keerenden rustdag doorwerken. Maar over het geheel is dat
in strijd met onze menschelijke natuur en het zou op den
duur den goeden gang van de samenleving verstoreh. Al
zou niemand onder de bevolking meer prijsstellen op eenige
godsdienstige wijding van den rustdag, dan zou die rustdag
zelf toch moeten worden gehandhaafd. En daarin ligt de
taak der Overheid: te waken, dat! die rustdag niet geheel of
gedeeltelijk verloren gaat.
Gelukkig is voor een groot deel van de samenleving de
Zondagsrust nog middel om te komen tot Zondagsheiliging.