I U' 29 NOVEMBER 1938. 385 ding van zelfstandige besturen, maar, waar beide werken met belangrijke subsidies uit de gemeentekas, kunnen Burge meester en Wethouders hier zeker een beslissenden invloed uitoefenen. Mijnheer de Voorzitter. Ik hoop, dat het College in de toekomst met deze beschouwingen rekening zal willen en kunnen houden. Met belangstelling heb ik heden geluisterd naar de rede van Mr. Struiken, alsook naar die van den heer D e Jong. Wat deze laatste betreft, moet ik opmerken, dat de heer De Jong, die zich als beschermer der democratie op werpt, verzuimd heeft aan te toonen in welk opzicht de democratie in dezen Raad in gevaar is geweest. Ook zijn pleidooi over samengaan van de Katholieken met de Socialisten is voor mij niet zeer overtuigend; in de meeste der gevallen, waarin die samenwerking heeft bestaan, is niet de toestand geboren, zooals de heer De Jong die zoo gaarne wenscht. Hij heeft voorts door de manier, waarop hij zijn inzicht naar voren brengt, die samenwerking ook niet erg aanlokke lijk gemaakt, biet wil mij althans voorkomen, dat zijn per soonlijke aanval op de voormannen der politieke partijen ik doel op de kleineerende wijze, waarop de heer D e Jong meende te mogen spreken over „de tegenstelling Romme-Steenberghe en Colijn-de Wilde daartoe geen goede inleiding is. Mijnheer de Voorzitter. Met vertrouwen zie ik dit College aan het werk. Over waardeering van de zijde van den Raad en gebrek aan medewerking heeft het niet te klagen. De tijden zijn moeilijk. De moeilijkheden zijn er om te worden overwonnen. Zij zullen worden overwonnen onder den zegen van den Almachtige, wanneer het devies van het College, van den Raad en van de burgerij onzer stad, is en blijft. Ora et labora, Bid en werk!

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1938 | | pagina 385