29 NOVEMBER 1938. J -/L 399 1931 gebruikelijke wijze, in staat zou zijn de belangrijke uitgaven voor crisis-doeleinden te bestrijden. Spr. gelooft die vraag ontkennend te moeten beantwoorden. Hij heeft een vergelijking getroffen tusschen de inkomsten van de jaren 1932 en 1938. In dien tijd is de bevolking met circa 11% toegenomen, het gezamenlijk inkomen achteruit gegaan met 45% en het bedrag der vermogens met 20%. Het aan tal aangeslagenen in de inkomstenbelasting is verminderd met 37%, in de vermogensbelasting met 10%. Als men dit tegenover elkaar stelt, dan is wel de vraag gerechtvaardigd: Zouden wij er met bestendiging van den vroegeren toestand zijn gekomen? In dit verband noemt Spr. enkele uitgaven, die meer geld vragen. Het Burgerlijk Armbestuur kreeg in 1932 een subsidie van 78.000,in 1934 van 170.000,en in 1939 van 357.000,dit is een verhooging van bijna 500% vergeleken bij 1932 en van 210% bij 1934. Voor steun- verleening en werkverschaffing waartegenover echter een Rijkssubsidie staat waren de uitgaven in 1932 253.000, zij stegen voor 1939 tot 829.000,Dit is ten opzichte van 1932 een toeneming van 320%, van 1934 van 72% en van 1937 van 15%. Dit zijn cijfers, welke diep in het vleesch snijden. Een andere post, die der krankzinnigenverpleging, is ge stegen van 63.000,tot 73.000,een toeneming van 15%. Het totaal van Hoofdstuk IX der gemeente-begrooting bedroeg in 1934 890.000,- nu 1.513.000,een stijging in vier jaar tijds van ongeveer 65%. Als men deze cijfers ziet, is het te begrijpen, dat men met eigen middelen' deze uitgaven nooit had kunnen financieren; men had dan óók een beroep moeten doen op hulp van el ders.' Nu brengt hulp van elders logisch mede, dat degene, die met belangrijke bedragen helpt, ook wil zien, hoe de gelden besteed worden; men kan hem niet dat recht ont zeggen, al is het onaangenaam. Men noemt dat nu: inbreuk op de gemeentelijke autonomie. Maar, het is een feit, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1938 | | pagina 399