29 NOVEMBER 1938. 403
kundigen toestand om Breda; hij heeft gewaagd van door
het Heemraadschap „Mark en Dintel" uit te voeren werken.
Het zal den heer Struiken ongetwijfeld genoegen doen
van Spr., die zooals de Raad weet met dit Heemraadschap
in relatie staat, te vernemen, dat het binnenkort tem aanzien
van de werkverruiming een steentje hoopt bij te dragen.
De heer De Jong heeft er zijn ontevredenheid over
betuigd, dat bij de samenstelling van het Comité van actie
voor steun aan de buitenlandsche vluchtelingen, personen
van zijn politieke richting zijn gepasseerd. Spr. kan den heer
De Jong de verzekering geven, dat niet het idee heeft
voorgezeten om zulks te doen. Hij meent evenwel te moeten
opmerken, dat men in het belang van deze menschen, die
het slachtoffer zijn geworden van de elders heerschendc
ellendige toestanden, geen politieke zaak hiervan moet
maken.
Ten slotte moet Spr. nog even terugkomen op hetgeen de
heer De Jong over del financiën heeft gezegd. Wanneer
men zegt, dat de uitgaven ten behoeve van de werkloozen-
zorg geheel ten laste van het Rijk moeten komen, dan ver
geet men, dat, als dit een Rijksdienst wordt, de gemeente
niets meer daarin te zeggen zal hebben en men o.a. de voor
dien dienst benoodigde ambtenaren thuis gestuurd krijgt.
Het is toch altijd aangenamer en voor de betrokkenen be
ter, een eigen dienst te hebben met ambtenaren, die men
naar zijn hand kan zetten en in de gewenschte richting kan
voeren. Dan is er nog wat anders. Als men zegt het Rijk
moet die kosten maar betalen, dan zit daaraan vast, dat het
Rijk dan ook de gemeentelijke inkomsten tot zich neemt;
dit brengt de consequentie onvermijdelijk met zich mede.
De voorstelling, welke van zekere zijde gegeven wordt, n.l.
dat het Rijk middels een onjuiste en onbillijke financieele
verhouding tusschen Rijk en gemeenten, de gemeenten te
kort doet, is den menschen een rad voor de oogen draaien.
Men heeft slechts te kiezen: het een of het ander; dringt
men aan op gemeentelijke autonomie, dan vloeit daaruit