/-A/)
29 NOVEMBER 1938. \J 411
een predikant is in het Comité opgenomen. Als nu bij de
samenstelling van bedoeld Comité aan Roomsch-Katholie-
ken, Protestanten! en Israëlieten wordt gedacht, dan kan de
uitsluiting van de groep, waartoe Spr. behoort, toch niet on
bewust zijn geschied. Er is gezegd, dat als een sociaal
democraat in het Comité zitting zou hebben gehad, dit de
opbrengst van, de collecte niet ten goede zou zijn gekomen.
Spr. zou dit willen omdraaien. Zijns inziens zal het aan het
wferk niet ten goede komen, als daaraan wordt onttrokken
de vertegenwoordiger van een groep, die gaarne medewer
king aan deze actie had willen verleenen. Het was daarom
gewenscht geweest, een vertegenwoordiger van die groep in
het Comité op te nemen.
Voor het overige meent Spr., dat hetgeen hier door zijn
fractie tö. berde is gebracht, toch van voldoende beteekenis
is geweest om aangesneden te worden, omdat het verhelde
rend heeft gewerkt.
De heer STRUIKEN zegt, dat het hem genoegen doet, dat
de heer De Jong niet op alles, wat er in eerste instantie
gezegd is, is teruggekomen. Spr. herinnert er aan, dat hij bij
een vorige begrootingsbehandeling al eens heeft gezegd, dat
de heer De Jong nog eens kans heeft in de Tweede
Kamer te komen. Hij kan daar nu aan toe voegen, dat hij
gelooft, dat de heer De Jong spoedig daarin terecht
zal komen, aangezien deze hier een goede oefenschool door
maakt.
Spr. zal niet ingaan op hetgeen de heer De Jong met
betrekking tot de Regeeringspolitiek heeft gezegd, omdat hij
zulks hier niet ter plaatse vindt.
Vervolgens zegt Spr. het niet noodig te achten, dat een
bepaalde groep in het College van Burgemeester en Wethou
ders vertegenwoordigd is. Hij hecht namelijk groote waarde
*aan een eensgezind College. Daarbij komt, dat de critiek
toch aanwezig blijft. Voorts herhaalt Spr., wat hij in eerste
instantie reeds heeft gezegd, dat bij een wethouderskeuze
ook de bekwaamheid den doorslag moet geven.