29 NOVEMBER 1938.
413
-
de Katholieken 1/3 van den Raad zouden uitmaken en niet
in het college van Burgemeester en Wethouders zouden zijn
opgenomen, zij daartegen in verzet zouden komen. Spr. zegt;
dat dit inderdaad zou gebeuren, als men elkaar noodig heeft
om uit de meerderheidspartijen een college te vormen. Hier
gaat dit echter niet op, omdat men hier een meerderheid
van één richting heeft.
De VOORZITTER zegt, dat de heer De Jong heeft
gewezen op het adres van de Vereeniging van Nederland-
sche Gemeenten, waarin er op wordt aangedrongen een deel
van de uitkeeringen aan armlastigen over te brengen naar
den Rijkssteun. Dit zou natuurlijk voor de gemeente voor-
deelig zijn. Men moet echter toch niet een al te groot denk
beeld daarvan hebben. Burgemeester en Wethouders hebben
Ojnlangs een opgave gevraagd van het aantal door het Bur
gerlijk Armbestuur gesteunde personen, die als zelfstandigen
kunnen worden beschouwd. Het bleken er een honderdtal
te zijn, gesteund met circa 40.000,De overheveling van
die personen naar den Rijkssteun kan dus niet van grooten
invloed op de gemeentelijke financiën zijn.
Vervolgens merkt Spr. op, dat als Mr. T eu lings zegt,
dat het sociaal-politieke gedeelte van de Millioenennota een
frisscheren indruk maakt dan het financieele, men moet
bedenken, dat beide declen de instemming hebben van de
geheele Regeering.
Uit hetgeen de heer De Jong heeft gezegd over toe
standen in gemeenteraden buiten de Zuidelijke provincies,
leidt Spr. af, dat de heer De Jong niet geheel op de
hoogt^e is met de toestanden elders. Immers in Rotterdam
bestaat het college van Burgemeester en Wethouders geheel
uit sociaal-democraten, terwijl er toch ook belangrijke min
derheidsgroepen in den raad zijn.
De heer COEIEN: Dit is noodgedwongen, omdat de an
dere groepen geen deel willen uitmaken van het college van
Burgemeester en Wethouders.