30 NOVEMBER 1938.
Ik heb hier namelijk het oog op die werklooze arbeiders,
welke tengevolge van hun beroep en vanwege hun leeftijd
naar werkverschaffingen worden verwezen, waar zij onmo
gelijk, met den besten wil van de wereld zelfs niet, de hun
opgedragen werkzaamheden kunnen verrichten.
Dezer dagen heb ik gesproken met arbeiders, die te werk
waren gesteld bij de Centrale Werkverschaffing te Sprang-
Capelle. Deze menschen, waaronder een van 55 en een van
58 jaar, moeten des morgens te half zes per bus van Breda
vertrekken. Zij komen tegen zeven uur te Sprang aan en na
een half uurtje loopen moeten zij dan tot 12 uur, met een
half uur schafttijd, zwaren grondarbeid verrichten, die voor
zulke menschen op leeftijd inderdaad te zwaar moet worden
geacht. Ongewoon als voor deze menschen het werk is, is
het tevens begrijpelijk waar zij in aangenomen werk ar
beiden dat hun dagloon vaak miniem is. Velen hunner
kunnen het werk dan ook niet volhouden en melden zich
aanstonds of na enkele dagen ziek. Het Bureau voor Werk
verschaffing en Steunverleening verwijst deze menschen dan
naar de ziekenkassen, welke op hun beurt ziekengeld wei
geren, omdat betrokkenen niet ongeschikt zijn wegens ziek
te, doch onbekwaam voor het verrichten van voor hen te
zwaren arbeid. Zij worden dus op deze manier van het kastje
naar den muur gestuurd, want, het Bureau voor Werkver
schaffing en Steunverleening zendt hen dan weer naar den
gemeente-arts, die vaak een verklaring afgeeft, dat de men
schen ongeschikt zijn voor hun beroep. Dit is dan in zoo
verre onjuist, dat zij, ongeschikt zijnde voor zwaren grond
arbeid, nog niet ongeschikt zijn, voor de uitoefening van hun
oorspronkelijk beroep.
Dit wat betreft de werklooze arbeiders van 55 tot 60 jaar.
Doch ook de jongeren vergaat het vaak als de ouderen,
hetgeen zeer begrijpelijk is, wanneer men nagaat, dat een
kleermaker, een cacaobewerker, een schilder, die plotseling
een schop in de hand krijgt en daarmede in zwaren grond
moet gaan opereeren, onmogelijk die werkzaamheden naar