10 APRIL 1940.
113
wagenkamp in stand te houden, onder meer omdat de
randgemeenten de woonwagenbewoners weren. De gemeente
moet een badhuis exploiteeren, een doorbraak dwars door
de stad tot stand brengen, waarvan alle bewoners der
agglomeratie proflteeren, doch waaraan alleen de ingezetenen
van Breda hebben mede te betalen. Hetzelfde geldt voor
vele gemeente-diensten, zooals politie, brandweer, reiniging,
enz. enz., welke diensten zonder meerdere kosten dan thans
hun taak in het samengevoegde gebied beter zullen kunnen
volbrengen dan de thans zoo zeer verbrokkelde diensten.
Nog dient gewezen te worden op de bezwaren, welke
worden ondervonden bij het handhaven van verordeningen,
zooals die voor de winkelsluiting, voor autobusvervoer,
voor slachten enz., waarvoor de bepalingen in de om
liggende gemeenten verschillend zijn.
De grenzen, zooals in het plan van Gedeputeerde Staten
voorgesteld, zijn in overleg met het college van Burgemeester
en Wethouders getrokken. Gevraagd zou kunnen worden,
waarom juist deze grenzen zijn gekozen. Het antwoord op
deze vraag moet luiden, dat er naar gestreefd is, alleen dat
bij Breda te voegen, wat noodzakelijk daarbij behoort. Niet
de geheele buitengemeenten zijn daarin opgenomen, omdat
de landelijke gedeelten daarvan niet in het karakter der
stad passen. Daarom is gestreefd naar een oplossing,
waarbij het landelijk karakter van deze deelen bewaard
bleef. Breda heeft er echter wel groot belang bij het
Mastbosch en het Liesbosch binnen zijn grenzen te krijgen.
Om dit te bereiken moesten ook de daartusschen gelegen
stukken bij Breda worden getrokken. De kerkdorpen echter
bevinden zich niet in deze gedeelten en blijven dus terecht
buiten het vergroote Breda liggen.
Spr. heeft gemeend al deze dingen nog eens min of meer
uitvoerig naar voren te moeten brengen om te doen uit
komen welke groote belangen er voor Breda op het spel
staan.