118
10 APRIL 1940.
Ginnekenschen Wethouder naar voren is gebracht in zijn
laatste begrootingsrede.
Mijnheer de Voorzitter, het doet toch vreemd aan, dat
de stormwind alleen maar uit het zuiden waait en de
alarmklok alleen maar in het zuiden luidt. Noch van noord,
noch van west of oost bereiken ons alarmklanken en gieren
geen stormwinden. Gelukkig ook maar, want wij weten,
dat de zuidenwind altijd nogal warm is; bovendien goed
te verdragen, zoodat wij er hier niet ongesteld bij raken-
Nu is er nog wel een gevaar, dat er niets van zal komen
Want toen ik gisterenavond op de publieke tribune de
assemblée uit de ingezetenen volgde met eenigen mijner
confraters, zeide het ook aanwezig zijnde lid van den Raad
van Ginneken, de heer Brinkerhof, met veel gebaar
en al maar protesteerend tegen U, Mijnheer de Voorzitter,
dat de minder goede verstandhouding tusschen de bewoners
van Bavel en Ulvenhout het cardinale punt zou zijn, waar
over de grenswijziging straks zal blijken te struikelen; ik
moet U zeggen, dat ons de angst om het hart sloeg
daar hadden wij nog niet bij stilgestaan.
Mijnheer de Voorzitter, het standpunt van Gedeputeerde
Staten is ook het standpunt van Uw College en ik voeg
eraan toe, dat de Katholieke fractie in dezen Raad zich
volgaarne daarbij aansluit. Geheel het prae-advies van Uw
College is onzerzijds te onderschrijven.
Het is zoo duidelijk, dat feitelijk geen stof ter bespreking
overblijft; alleen lijkt het ons gewenscht Uw College erop
te wijzen, dat het alleszins juist zou zijn, na deze zitting,
de motieven van Uw College en van den Raad in deze
grenswijzigingskwestie kenbaar te maken aan de burgerij,
eventueel middels de pers, opdat haar duidelijk zal worden,
wat ons nu meer dan duidelijk is.
Wanneer straks onze bruggenbouw en de doorbraak der
stad klaar zijn, moge de grenswijziging ons in staat stellen
de uitbreidingsplannen onzer Gemeente te gaan verwezenlijken
door van de omliggende gemeenten practisch en practische