10 APRIL 1940. 123 redevoeringen weinig daaraan toe te voegen. Hij meent dan ook te mogen volstaan met het betuigen van zijn instemming met de voorliggende plannen, alsmede met de woorden van lof aan het College en den Voorzitter. De heer LEEMAN sluit zich gaarne bij deze woorden aan. De heer LAUREIJ houdt de volgende rede: Het zal niemand verwondering baren, dat, vooral na het bekend worden van het schrijven van Gedeputeerde Staten in het laatst van 1939, houdende mededeeling, dat genoemd College voornemens is een voorstel van wet voor te dragen tot uitbreiding van de gemeente Breda met gedeelten der omliggende gemeenten Ginneken, Princenhage en Teteringen, in die gemeenten, meer speciaal dan in Gtnneken, stemmen opgingen tot verzet tegen bedoeld voornemen. Ik zou haast zeggen, dat zulks een psychologisch ver schijnsel is, voortvloeiende uit het instinct, dat ieder individu eigen is. om te trachten te behouden, wat men eenmaal bezit èn als zijn rechtmatig en natuurlijk eigendom beschouwt. Nochtans dient men bij dergelijke, inderdaad vérstrekkende en gewichtige voorstellen, zich bij het voeren van actie èn critiek, objectief de vraag te stellen, of deaderlating, welke in casu de omliggende gemeenten zullen moeten ondergaan, in het belang van het algemeen is te achten, dan wel of die voorstellen zijn geboren uit louter veroveringszucht, zooals de Wethouder van Ginneken het heeft trachten voor te stellen. Stelt men zich die vraag, dan kan het geen twijfel lijden, of ieder onbevooroordeelde, die éénige kennis heeft van de welhaast onduldbare en onhoudbare toestanden, waarin Breda verkeert, zal moeten erkennen, dat door de voorge stelde grenswijzigingen, niet het subjectief, persoonlijk belang wordt gediend, doch dat deze grenswijzigingen absoluut en dringend geboden zijn in het algemeen belang van de conglomeratie Breda, dus óók in het belang van de inwoners

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 123