162 25 APRIL 1940. Er is Breda drang naar levensruimte, annexatiezucbt verweten. Het betreft hier geen staten met tegengestelde belangen. Breda èn de omliggende gemeenten hebben te zamen meer levensruimte noodigzij hinderen thans elkander. Daarom moeten zij een harmonisch geheel gaan vormen. In wezen zijn het immers allen Bredanaars, al bestaan er dan nog tusschen de wederzijdsche, aaneengebouwde straten op papier grenzen. Er bestaat echter bij Breda geen ver langen om groot te zijn. De heer MEIJVIS zegt, dat, naar hem ter oore is ge komen, het „tapverbod in bijzondere omstandigheden" door de omliggende gemeenten verschillend is toegepast. In Ginneken zou het verbod één dag gegolden hebben, in Breda twee dagen, terwijl het in Princenhage in het geheel niet zou zijn uitgevaardigd. Spr. acht het van belang, dat er in een dergelijk geval eenheid van besluit is. Hij vindt dit óók een motief, dat pleit voor grenswijziging. De VOORZITTER antwoordt, dat zulke verschillen in de toepassing van maatregelen inderdaad voorkomen, b.v. ook met betrekking tot de winkelsluiting. In het algemeen kan men zeggen, dat de handhaving van gemeentelijke verordeningen en de uitvoering van hoogere regelingen na grenswijziging veel beter tot haar recht kunnen komen, omdat dan vanuit één hand geregeld wordt en niet meer op vierderlei manieren. De heer MABELIS heeft in de verslagen van de ver gadering van den Ginnekenschen Gemeenteraad een brutaal argument aangetroffen en wel dit, dat Breda er zich op financieel gebied zelf in gewerkt zou hebben door het uitvoeren van groote werken als de doorbraak in de binnenstad en de bruggenbouw. Spr. zou zoo zeggen, dat dit juist een argument voor grenswijziging is; immers Ginneken profiteert toch ook van die werken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 162