16 JANUARI 1940.
19
gedaan. Wij danken U ook voor de goede wenschen aan
onze stad en onze gezinsleden.
Met U, Mijnheer de Voorzitter, oordeelen wij den inter
nationalen toestand zeer ernstig, doch wij onderschrijven
Uwe gloedvolle slotwoorden, dat wij geen vrees kennen,
omdat wij op alles zijn voorbereid en omdat wij, als het
moet, alles zullen inzetten voor het behoud van Nederland
en Oranje. Mede daarom vernamen wij met groote vol
doening van den groei der Vrijwillige Burgerwacht en
van den Luchtbeschermingsdienst, terwijl wij hopen, dat
nog meer steun moge worden verleend aan de organisatie,
die werkzaam is ten bate van de mannen, die onder de
wapenen zijn.
Met genoegen vernamen wij, dat het aantal en het bedrag
in geld ten bate der gesteunde werkloozen in 1939 is ver
minderd, al ontveinzen wij ons niet, dat de algemeene
economische toestand minder goed is geworden. Laat ons
hopen, dat onder God's zegen, in 1940 in deze een groote
verbetering moge worden bereikt
Met groote belangstelling vernamen wij Uwe mededee-
lingen betreffende den gang van zaken bij de Gemeente
bedrijven en omtrent de in 1939 tot stand gekomen of in
uitvoering genomen werken. Dat ook hierbij, zooals in
haast alle gevallen, de oorlogstoestand remmend werkt,
spreekt helaas van zelf.
Ditzelfde geldt ook voor onze vooruitzichten voor de
financiën van onze stad voor dit jaar. Daar echter, zooals
door U terecht is opgemerkt, Breda in den grond niet in
een slechte positie verkeert en de schuldenlast niet veront
rustend hoog is, durf ik de verwachting uit te spreken',
dat, zoodra de tegenwoordige drukkende omstandigheden
zullen zijn geweken, Breda onder Uw zeer gewaardeerd
beleid weder tot grooten bloei zal komen en ik koester de
hoop, dat het te verwachten „grooter Breda" onder Uwe
leiding eene vooraanstaande plaats moge innemen.
Tot slot, Mijnheer de Voorzitter, spreek ik ook voor