200
27 JUNI 1940.
stede. Spr. vraagt, of dit onderzoek heeft geleid tot ont
dekkingen, welke wellicht dienstbaar waren te maken aan
luchtbeschermingsdoeleinden.
De VOORZITTER antwoordt, dat bedoelde gangen te
smal en te laag zijn om als publieke schuilplaats dienst te
doen. Bovendien is daarin noch ventilatie, noch verlichting.
Zij zijn daardoor in geenen deele geschikt voor het beoogde
doel.
De heer K o o ij m a n heeft verzocht om meer politie
toezicht bij de schuilplaatsen. Spr. zegt, dat men er dan
wel den geheelen dag een politie-agent bij kan zetten, want
da jeugd begint toch telkens weer opnieuw. Naar Spr.'s
meening is het eenige afdoende middel om aan het euvel
een einde te maken, dat de ouders en onderwijzers de
kinderen er toe opvoeden, de publieke beveiligingsmiddelen
te ontzien.
De heer MABELIS vraagt, of Burgemeester en Wet
houders meenen, dat het aantal schuilgelegenheden nu
voldoende is. Er zijn geheele stadsgedeelten aan den rand
der Gemeente, waarin slechts sporadisch iets op dit gebied
aanwezig is.
De VOORZITTER antwoordt, dat er aan den rand der
Gemeente niet zooveel verkeer is; er zijn daar mitsdien
niet zooveel schuilplaatsen noodig. Men kan daar ook beter
het open veld ingaan bij luchtgevaar. Burgemeester en
Wethouders zijn van meening, dat het aantal publieke
schuilgelegenheden thans voldoet aan redelijke eischen.
Zonder verdere bedenkingen wordt daarop
conform het voorstel van Burgemeester en Wet
houders besloten.
41. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot
het verleenen van een crediet voor het in werkverruiming