276 25 SEPTEMBER 1940. het woord tot hen en zegt, dat de Raad zich jegens hen heeft te kwijten van een plicht, namelijk de plicht der dankbaarheid. Toen in Mei j.l. Breda onder den druk der omstandigheden als het ware uit elkander was gespat, kon men niet vermoeden, dat alles hier weer zoo spoedig nor maal zou functioneeren. Thans zijn op enkele tientallen na de inwoners teruggekeerd. In de moeilijke dagen der evacuatie en daarna bij het herstel van de normale toe standen is door velen leiding gegeven, niet alleen door hen, die daarvoor aangewezen waren, doch ook door ver- scheidenen, die als leider naar voren kwamen. Hun allen is dank betuigd voor de verdiensten, welke zij zich daarbij verworven hadden, en velen van hen is de evacuatie penning als aandenken geschonken. De Raad stelt het evenwel op prijs, de heeren Struycken, Asselbergs en Van der Schrieck in het bijzonder dank te zeggen voor hetgeen zij voor de stad en haar inwoners hebben verricht. Het is daarom, dat zij zijn uitgenoodigd, hier aanwezig te willen zijn. Ook de heer Meeüs heeft aan spraak op dien bijzonderen dank, doch hij kan wegens zijn verblijf in Frankrijk, ten behoeve van den terugkeer van nog steeds ontbrekende stadgenooten, hier niet tegen woordig zijn. Spr. hoopt later nog gelegenheid te vinden om den heer Meeüs in een vergadering van het College van Burgemeester en Wethouders toe te spreken. Zich daarop tot den heer Asselbergs wendende, zegt Spr., dat hem vroeger reeds de eace-panning der stad Breda is uitgereikt voor hetgeen hij in den tijd, voorafgaande aan de evacuatie, als hoofd van dan Economischen Dienst van de Bredasche Burgerwacht voor de stad heeft gedaan. Onmiddellijk vóór en ten tijde van de evacuatie der bevolking heeft de heer Asselbergs een zeer belangrijk aandeel gehad in de hulp, welke aan die bevolking tijdens de evacuatie moest worden verleend. Hij heeft een colonne van duizenden menschen over Antwerpen naar Zeeuwsch- Vlaanderen gevoerd, die hij vanuit Koewacht leiding bleef

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1940 | | pagina 276